Nieuwe Wegen. Jaargang 3(1912)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] [Nummer 6] Ik meende... Ik meende dat in liefde niets dan vreugde was En zij de bittre wonde van het hart genas Met wonderzalf van heelend mededoogen... Helaas! Dat nu de kwellende ontgoochling kwam, Die mijnen waan, als een dood kindje medenam, En van een dubble pijn mijn kranke hart deed bloeden... Want, blijft ge mooi gelijk een fee, als de eerste dag Dat mijn verrukte oog uw jeugd en schoonheid zag, En van een vreemden drang mijn boezem weeldrig zwelde, Straalt in uw heerlijk-diepe oog, een wonder licht, En beeft van liefd' de teere blik dien ge op me richt, Gij bracht me niet de rust die 'k van uw minnen wachtte. O Liefste! Wist ge van dees borst de wilde jacht, En hoordet 't snikken door den slapeloozen nacht Om 't diepe leed dat uwe min niet mag te weeren! Want, wat ik vroeger heb geleden en nog lijd, Want 't eindloos zielewee in enge borst gespreid, Dat kent ge niet, o Lief! en zult ge 't nimmer raden? Hein Vandergracht. Vorige Volgende