hoop, zijn vruchtbaar en genaakbaar. Geen lava zal nederkoken uit hunne kruinen, geen lawinen afrollen langs hun flanken: gerust en veilig liggen de nette dorpjes te rusten aan hun voet.
Op een dier heuvels, iets meer dan twee honderd meter boven den Rhijn, staat het beeld der Germania. De Rhijnziel en de geest der heuvelen leeft erin: kalm-machtig met inwendig leven meer nog dan uitwendig vertoon. - Een machtige vrouw, schouwende in de verte, in de rechter hand de keizerskroon dragend, steunende met de linkerhand op een omlauwerd zwaard.
Het gebaar der rechtere hand is wel romantisch, wel waaien de haren in den wind, maar zuiver is de gelaatsuitdrukking, zonder spoor van uitdagend tergen. Die mond tiert niet het ‘Voe victis!’, ‘Wee tot de overwonnenen!’ Die maagd steunt op het zwaard maar slaat than sniet meer: Het doel is bereikt. De eenheid is uitgeroepen en Duitschland heeft zijn keizer - maar in de scheede roest het nog niet, het blijft machtig en stevig is de hand die er op drukt; moest het nog noodig zijn dan zouden bliksems er uit schieten en vlammen zouden stralen in de blikken der vrouw die daar diep, maar kalm-aan-de-oppervlakte staat met haar Grieksch gelaat, maar haar Duitsch gemoed, op haren Duitschen grond.
O, moge het niet meer noodig zijn: oorlog die daar bazuint, leg u neder en schenk de zege aan den vrede-engel recht over u! - Zorg er voor dat niet meer zouden vernieuwd worden die afscheidstafereelen op het beeld gehouwen: dit verlaten van grootvader door kleinzoon, van vrouw door echtgenoot, van bruid door bruidegom, van kinderen door vader. Laat vereeuwigd bestaan de vrede-tafereelen aan de andere zijde: het algemeen wederzien: 't gejubel van de huisgenooten om den terugkeer van den zegevierenden held. ‘Lief vaderland mag rustig zijn’.
Maar die rust is gekomen omdat het ‘fest...’ stond ‘rund treu die Wacht am Rhein’.
Het gansche lied der ‘Wacht am Rhein’ werd op het beeld gebeiteld: de Rhijn en de Moezel worden op wel-wat banale wijze verzinnebeeld en het hoofdrelief is de groep van het Duitsch leger.
Keizer Willem is daar en de Duitsche kroonprins en de koning van Beieren, en de andere vorsten die regeerden tijdens den heiligen krijg, en de rijkskanselier en de generalen en de soldaten zelf van allerlei wapens. Daar zijn zij die de plannen beraamden naast hen die ze zoo stipt en kranig ten uitvoer brachten. ‘Wat orde, wat een tucht in dat leger: wat onweerstaanbaarheid in de voorwaartsmarsch. De vaart van die Duitsche legers ter zege was nogmaals gelijk op den tocht van hun Rhijn.
Golven van aanstormende ruiterij braken steeds bloedig op de massa's der Duitsche infanteristen die daar stonden pal als brokken eeuwigheid - zulke mannen onder zulke leiders moesten overwinnen en de namen der zegepralen zijn talrijk: Wörth, Mars-la-Tour, Sédan, en zooveel andere.
De roem wordt verhoogd omdat hunne tegenstrevers helden waren - lichtzinnig, onbesuisd, al wat meer wil, maar toch helden die reden naar den dood als naar eene parade en kreten van bewondering afdwongen van Pruisen's Koning zelf.