Nieuwe Wegen. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
De aanbidding van het Lam Gods.Ha! hoe ongehoord spijtig is 't dat maar de rijksten tusschen ons het eerbiedweerdig en ongeëvenaard meesterstuk der Vlaamsche schilderschool van het begin der XVe eeuw zien kunnen en dat niemand ter wereld het mag overzien in één blik, vol van bewondering en ingetogenheid, zooals het werd geschilderd door die twee Vlaamsche Limburgers. Wel zeker, dat meer dan een tot goed begrijpen komen zou en in zich voelen 'n wonder zoet gevoel van aanbidding! Verspreid is het alhier, aldaar; Gent bezit er nog deelen van, te Berlijn en te Brussel ook zijn nog 'n paar stukken van wat ongeschonden blijven moest ter eeuwigdurende getuigenis van den schoonheids-droom door die twee schilders uitgewerkt, door die twee, wier plotse verschijning verwondering baart, omdat zij, wanneer de eigenlijke schilderkunst in onze gewesten nog in de luren lag, aan die kunst, zonder dat iemand 't hun wees of leerde, hare juiste plaats gaven, heur richting en heur doel; omdat ze voelden eer ze dachten en voelden wat ze schilderden, omdat zij erin gelukten van te geven van hun inwendige schoonheid, zich behelpend daarvoor met wat de natuur hun toonde; - want zijn Huibert en Jan Eyck mystieke schilders, dit vertoonend altans in de aanbidding van het goddelijk Lam en idealisten dus naar de opvatting en het voelen van hun werk, ware realisten zijn het tevens, voorwat de weergave betreft der dingen en durvers daarenboven, maar zoo-ingenomen en zoo schoon voelend den droom binnen hen, dat ze voor n' kerk- schilderij dorsten, wat toen wel wat minder schokte ter wille der mindere schijnheiligheid - het eerste ouderenpaar, Adam en Eva schilderen, zooals die inderdaad waren in het Paradijs, dat is naakt. Zij gaven van het menschelijk lichaam nu juist geen weergave dat een meesterwerk van gracie kan genoemd, maar dat toch is 'n prachtig werk van bediedenis, koloriet en détail. De aanbidding van het goddelijk Lam is een uit twaalf paneelen bestaand altaarstuk. Het bestaat uit vier middenstukken nu nog in St Baafs, en uit acht van weerszijden beschilderde vleugels, waarvan zes te Berlijn, in het Keizer-Frederik-Museum en twee te Brussel. De Gentsche patriciër, die het maken deed is Josse Vijlt en zijn vrouw Isabella Borluut. Het onderste middenstuk is de eigenlijke aanbidding: vlak daarboven is de beeltenis van God den Vader, buitengewoon schoon en rijk, waarnevens op de andere paneelen, 'n weinig kleiner geschilderd, links de H. Maagd Maria, die leest en rechts St Joannes Baptista, die 'n open boek op de knieën heeft en onderwijst. Op de zij-paneelen heeft men rechts de musiceerende engelen, van 't klaarste, het lichtste en 't schoonste dat ooit geschilderd werd, evenals de zingende engelen, die links tegenhanger vormen. Deze engelen dragen kleederen, roode, | |
[pagina 119]
| |
groene, bruine, blauwe van zwaar brocaat, terwijl de kraag ervan rijk beladen is met edelgesteenten en parels die wij ook vinden in de hoofdbanden, sierlijk gelegd om de bruine, golvende haren. Rechts beeft men verder de paneelen der kluizenaars en der pelgrims, en boven de beeltenis van Eva; links, de paneelen der rechters, Christussoldaten en de beeltenis van Adam. Het heele werk meet 4,46 m. op 3, 43 m. en dat is voor dien tijd, waar in onze gewesten, de heele schilderkunst bestond in het verluchten van missalen, 'n reusachtige afmeting en 'n buitengemeene zaak. De personen zijn half-levens groot. Het werk der gebroeders van Eyck, waar in den beginne Huibert en Jan samen aan wrochten en Jan later alleen, daar Huibert stierf in 1426 en de polyptiek maar eerst geeindigd werd in 1432, is 'n prachtig en aangrijpend poëma ter verheerlijking van het Lam Gods, zegevierend over het kwaad en daarom alom aanbeden. Het werd ingegeven door dezen tekst uit de St-Jans veropenbaring: ‘Ik zag 'n ontelbaar legioen, dat nooit iemand tellen kan, al de volkeren omvattend, al de rassen en al de talen, staande voor den troon van het Lam. Ze waren allen gekleed in lange witte kleederen, droegen palmen in de hand en riepen met luide stem: ‘Glorie aan God, gezeten op den troon van het Lam’. En in 't groenend landschap, waarachter hoog ten hemel rijzen de menigvuldige torens en belforten der hemelsche stad, staat de troon van het Lam, omgeven van neergeknielde en diep-gebogen engelen en goud-verlicht door de gulden stralen neerwaarts dalend van de symbolieke duive: de H. Geest. Om het altaar staan in vier symetrieke groepen al de uitverkorenen van de Oude Wet en van de Nieuwe Wet, terwijl dieper in zijn de maagden, de martelaren, de patriarken, de profeten; de belijders, de pauzen, meer voorop, heel op het voorplan, met de kardinalen en de kloosterlingen. Midden-voor ontspringt de fontein der genaden, waar ieder naar tracht. Het eerbiedweerdig meesterstuk der gebroeders Van Eyck, werk van mystiek-voelenden, ideaal-denkenden en als realisten-zienden, is van het volmaaktste en ingetogenste wat men als altaarstuk en als godsdienstige kunst maken kan; het is vol intens leven en buitengewoon-merkweerdig door de uitdrukking der personen, verschillend van den eenen tot den anderen. Het is 'n schouwspel vol genot voor de oogen zoowel als voor het voelend hart en de peinzende, droomende ziel. George P.M. Roose-Jan De Schuyter. |
|