Zijn verslag, dat alleen waarde bezit, omdat het in het Staatsblad verscheen, is de verraderlijkste kaakslag, die sedert lang onze letterkunde toegebracht werd, en zal des te meer opschudding en verontwaardiging verwekken daar hij van een officieel persoon toegediend wordt.
Een schande is het voor ons, Vlamingen, zoo iets te moeten verduren!
Ik weet niet wat ik het meest bewonder: het pedantisme dan de onbenulligheid van Mr Lecoutere's geschrijf. Met een toon opgezwollen van bombast, beoordeelt hij de laatste gewrochten onzer Vlaamsche letterkunde, en is wel zoo goedgunstig aan sommige onder hen een weinigje verdienste toe te kennen.
O Vlaamsche litteratoren, haddet gij maar geluisterd naar de wijze lessen en kostelijke raadgevingen, die de hr Lecoutere in staat was u te geven, hoe anders vol verdiensten waren uwe werken!.. Maar neen, de alleen zaligmakende maatstaf van dit heerschap zaagt gij niet boven uw hoofden zwaaien en lacy! hoe kon u de hoop overblijven te mogen medekampen om de vijfduizend ballekes?
Gij Vermeylen, Vande Woestyne, Buysse, Teirlinck, De Clercq e. a., waarom hebt gij niet naar den hr Lecoutere om raad gegaan; waarom, gij bekrompen, vernepen geesten u niet gebakerd in het licht van zijn edel brein?...
Weet gij dan niet, ongelukkigen, dat gij slechts dwergen zijt, dat gij geen leden zijt van de Koninklijke Vlaamsche Academie, en dus geen recht hebt een eigen meening, een eigen denkwijze aan te kleven?.. Buigt den schedel voor het vernuft van den Weledel-hooggeboren en idemongeschoren hoogleeraar die ondekt heeft dat gij, Vermeylen, Ahasverus zelf zijt, gij Teirlinck telkens een anderen weg inslaat, gij Vande Woestyne duister zijt, gij Buysse een kunstenaar zijt met buitengewone gaven, maar soms wat te diep in het leven kijkt!...
Heil u, o Streuvels! Gelukkige sterveling, tweemaal bekroond door zulke edele handen, hoe moet gij in een luiden schaterlach hebben gebarsten toen gij, wilde mensch, u den prijs zaagt toekennen om zulke doorslaande en afdwingende redenen! Wat moet u dit gezelschap daar in die verrotte rommelkas, lollig voorkomen; en uw vriend Hugo Verriest die daar nu ook - hoe is dat nu weer gebeurd? - aangeland is, hoe moet die zich thuis gevoelen in een vereeniging van oude pruiken en levende haringen!
Erken, Streuvels, dat gij anders behandeld zijt dan uw groote oom Guido Gezelle, en uw vriend Alfr. Hegenscheidt! Weet, dat wij alleen de VI. Academie als ernstig zullen aanzien, als wanneer wij nevens u en Verriest, uw kunstvrienden van ‘Van nu en straks’ en ‘Vlaanderen’ zullen zien zetelen. Betoog ons, bid ik u, dien dienst, aan ons jongeren, uw vrienden (?) uit de Academie te zeggen dat wij hun alleen gezag zullen loekennen, als wanneer zij zelf getuigenis zullen afgeleverd hebben van letterkundig vermogen. Zeg aan Lecouter dat wij hem de hoedanigheid van criticus alleen zullen toekennen, als wanneer hij er werkelijk blijken zal van geven.. en...
....wanneer leest gij een voordracht in de Academie over het verband dat er bestaat in onze literatuur tusschen droogstoppels, en sommige hoogleeraars met letterkundige pretenties?
Frans Delbeke.