Mijn liefde is trouw gebleven
En treurig klinkt mijn lied:
'k Heb u ai lang vergeven
- ‘Heb je dat lied nog gehoord?’ vroeg Paula in het uitgaan.
- ‘Nog niet,’ schudde Willem.
- ‘Schoon, eh!’ herhaalde Mientje, dichter aan haar jongen neef aanleunend en zijn arm drukkend om de ontroering te doen meegevoelen.
- ‘'t Was niet slecht!’ luidde Paula's meening en ze streek met twee fijne handen over haar prachtige haarvlokken die door de onhandigheid van het jonge herbergmeisje in 't aanbieden van eene pint over de hoofden heen, ietwat uit de plooi geschoven waren.
- ‘En nu naar de groote tent, Mientje!’ plaagde Willem.
't Sloeg half-tien op de toren die donker op de vale lucht uitvlekte: laat voor eene voorkermis; twee orgels draaiden nog en binnen in de groote tent oefenden enkel drie jonge koppels, groote schreden nemend, ongemakkelijk zwierend en zweetend, draaiend veel te rap, veel te rap, en moe als honden.
Mientje en Paula deden samen een wals omdat Willem het zoo wilde: deze praatte met den gullen waard over het zachte orgel - met mandoline en sourdine, laatste systeem - over den gladden vloer, de mooie tapsters en de aantrekkelijke versiering: kettingen in veelkleurig papier die pas hadden gediend om den nieuwen pastoor in te halen, prijkten hier nu in kermispracht met verschgesneden bloemtuilen rondom de ronde danszaal.
En toen het orgel ophield, en de twee meisjes blozend weerkwamen, belust op een compliment uit den mond van hun stadschen kozijn, schetterden buiten de opspetterende klanken van een ‘pas redoublé’ in dubbel forte, en na een oogenblik kraakten de deurlijsten door 't gedrang van de veertig leden der fanfare, die dansende binnensprongen, daarna te midden van de tent op commando van muziekmeesters' maatstokje in rijen te staan kwamen om een ander stuk van hun groot-lawaaierig repertorium uit het koper testooten.
- ‘Orgel zwijgen! Baas, meer lampen aan, we zien onze partij niet!’
De waard stoof op met stoel en lucifertjes om te voldoen aan den eisch der joelige gasten die riepen: ‘Licht, meer licht!’
- ‘Meer licht!’ lachte Willem; ‘ken je 't woord van Goethe, Paula?’ Paula knikte verstandig en schalksch luidde haar wederwoord: ‘Om van uw tijd te zijn, jongen, moest je oploopen met de laatste woorden van onzen verongelukten wereldrecordman: Rapper! Rapper!’
Willem glimlachte en drukte warm de hand van zijn lief nichtje, en, als na het fanfare-stuk het draaiorgel weer inviel met zijn klingklangelende belslagen en aanzette het gansch-Vlaanderen-door verspreidde straatdeuntje:
Had-ie niet gereden op de pist,
Dan hadde niet gelegen in de kist.’
Zei hij: ‘Sport laat mij onverschillig, bijaldien ik dees deuntje een verlokkelijke schottisch vind, willen we?’