Nieuwe Wegen. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| ||||||||||||
[Nummer 6] | ||||||||||||
Hendrik Waelput.Hendrik Waelput wordt terecht aanzien als een der glorierijkste vertegenwoordigers der Vlaamsche toonkunst. Geboren te Gent, den 26 October 1845, werd hij in het eerst niet tot de muzikale loopbaan opgeleid. Wel kreeg hij onderwijs in de muziek, maar niemand vermoedde zijn ontluikend talent, tot op zekeren dag, zijne moeder in eene schuif een pak geschreven muziek ontdekte door hem opgesteld, en waar er om zoo te zeggen van alles in te vinden was, tot zelfs een openingstuk voor orkest, alhoewel de knaap geen ander speeltuig kende dan de piano. Men liet de muziek naar Karel Miry brengen om ze te onderzoeken, en deze ontdekte erin zulke schitterende hoedanigheden, dat hij terstond aan de ouders de toelating vroeg den jongen Waelput les te mogen geven in de harmonie- en compositieleer. De kleine deed rasse vorderingen en reeds op veertienjarigen leeftijd componeerde hij kleine stukken, waarvan, eenige jaren later, hij er enkele liet uitgeven onder den naam van H. Lübner. Eens zijne lagere studiën voltrokken, volgde Waelput de leergangen der Gentsche Hoogeschool en legde er zelfs een exaam af, maar hij voelde zich onweerstaanbaar tot de muziek aangetrokken en ging ten slotte zijne studiën voleindigen aan het Conservatorium van Brussel, bij Félis en later onder leiding van Ch. L. Hanssens. In 1867 behaalde de jonge toondichter den prijs van Rome met de cantate ‘Het Woud’, en men mag zeggen dat eigenlijk van dan af zijne roemvolle | ||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||
loopbaan begon, want, alhoewel hij reeds in 1865 een fransche opera-comique ‘La ferme du diable’ had laten opvoeren in den grooten schouwburg te Gent, was zijn naam nog zoo goed als ongekend. Het is ook van dan af dat hij de behoefte gevoelde te arbeiden op vlaamsche teksten en dat zijn muzikale produkten langs om meer den stempel der persoonlijkheid droegen. Al hetgeen Waelput sedertdien heeft geschreven verraadt de hand van den meester en wij aarzelen niet te verklaren dat verscheidene zijner werken zóó hoog staan, dat ze mogen vergeleken worden met de beste gewrochten der componisten van zijnen tijd. Na de opgelegde kunstreis door Duitschland voltrokken te hebben, werd hem het bestuur der muziekschool van Brugge aangeboden, in welke stad hij een nieuw muzikaal leven wekte door menigvuldige uitvoeringen der groote klassieke meesterwerken, intusschen immer zelf componeerende, doch hij vertoefde niet lang in de stad van Breydel en De Coninck. Men maakte er hem het leven onverdraaglijk en in 1871 nam hij zijn ontslag; naderhand voerde hij er nog zijne Memlinc-cantate uit en begon vervolgens te reizen als kapelmeester; opvolgentlijk verbonden aan de schouwburgen van Den Haag, Dijon, Gent, Luik, Antwerpen, oogstte hij overal grooten bijval, want Waelput was niet alleen een meesterlijk componist, maar ook een uiterst flink orkestbestuurder. De werken welke hij intusschen schiep dwongen aller bewondering af; noemen wij: vier simfoniën, de cantate ‘De zegen der Wapens’, de opera ‘Berken de Diamantslijper’ en eenige kleinere werken. Zijne groote cantate ‘De Pacificatie van Gent’ werd geschreven op verzoek van den gemeenteraad der stad Gent en uitgevoerd in het jaar 1876 ter gelegenheid der driehonderdste verjaring der Pacificatie. Hier staan wij voor een meesterwerk in den vollen zin van 't woord, in den stijl van Benoit's groote gewrochten. Het meerendeel zijner werkelijk-mooie liederen dateeren ook van dien tijd. In het jaar 1881 had in den Vlaamschen Schouwburg te Brussel de eerste opvoering plaats van ‘Stella’ lyrisch drama in 5 bedrijven, waarvan de kritieken met den meesten lof gewagen. Verder zagen nog het licht, het openingstuk ‘Hulde aan Conscience’ en het koor ‘De Eik’. In 1883 werd Waelput verzocht de leiding op zich te nemen van het groot festival van Belgische en vreemde muziek, ingericht door de maatschappij ‘De Melomanen’ te Gent. De toondichter en orkestmeester verhoopte te dezer gelegenheid eene officieele belooning, welke echter niet aan hem werd toegekend. Hij werd ziek en te vergeefs poogde men hem te troosten. Na het schouwburgseizoen van 1884-1885, waar hij orkestleider was, stierf hij den 9 Juli 1885. Peter Benoit sprak op zijn graf eene roerende lijkrede uit. Het meerendeel van Waelput's werken zijn onuitgegeven; slechts eenige liederen en kleinere werken werden gedrukt. Laat ons hopen dat de groote gewrochten van den genialen componist weldra het licht zullen zien, tot meerdere glorie onzer Vlaamsche Toonkunst!
Emiel Hullebroeck. | ||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||
Lijst van Hendrik Waelput's werken
|
Cantaten: Het Woud, gedicht van Karel Versnaeyen (1867). - Memlinc-cantate. gedicht van Eug. Van Oye, 1871. - De Zegen der Wapens, gedicht van Eug. Van Oye, 1872. - De Pacificatie van Gent, gedicht van Emm. Hiel (1876). |
Dramatische werken: La ferme du diable, comische opera in twee bedrijven, woorden van Victor Wilder en Ern. Houdet, 1865. - Stella, lyrisch drama in vijf bedrijven, woorden van Teirlinck Styns, 1881. - Berken de Diamantslijper, opera, woorden van Karel Versnaeyen, 1868. |
Liederen: Aimons toujours; la plus jolie; l'hirondelle envolée; si j'etais fleur, 1861-1863 uitgegeven onder den naam H. Lübner. - De groote Maaiers, Vooruit, Gondellied, Droomen en minnen, Karel Versnaeyen. - Zes gedichten van Eug. Van Oye: Onttoovering, Afscheid, Op het strand, ***, Fantazij, Aan u, 1872, uitgave Edw. Gaillard, Brugge. - Verre, Th. Coopman. - De droefheid kwam, Van Oye, 1876, uitgave W. Rogghé, Gent, en later Willemsfonds. - Zes gedichten, tweede reeks, van Eug. Van Oye: Stabat Mater, 'k Heb gedroomd, Jeugd en liefde, De zonne blonk, De bloemen bloeien, In de duinen, 1878, uitgave H. Possoz, Antwerpen. - Minne- en Wiegelied, Eug. Van Oye, 1878, Possoz, Antwerpen. - Een lied op gedicht van Van Oye, verschenen in de Nederlandsche dicht- en kunsthalle, 2e jaargang, no 1. - Eene reeks liederen op gedichten van Karel Versnaeyen: Alles zingt, Verlangen, Waarom die traan, Minnen, Vooruit, Hoepsasa, Grijsaardslied, Lofzang aan de vrouw, Ween niet meer, Hulde aan de kunst, Liefken kom weder, De groote maaiers, Het knaapje, Droomen en minnen, De drie vriendekens, 's Avonds, Schild en Vriend, Het Brugsch Katoentje, Gondellied. Deze reeks liederen was reeds gegraveerd doch niet verbeterd. |
Mannenkoren: Wees man, Eug. Van Oye, uitgave Edw. Gaillard, Brussel, 1871. - Lentelied, Eug. Van Oye, Brugge, 1877. - De zang der zee, Eug. Van Oye, Gent, J. Pauwels, 1878. - De Eik, Th. Coopman, Gent. 1881. |
Koor met begeleiding: Broedergroet, N. Destanberg, 1872. |
Orkestwerken: Vier symfonieën en een onafgewerkte. Openingstuk Agneessens, 1869, Feest-ouverture, Concert-ouverture. |
Verscheidene orkeststukken: Kwartendans, 1868, Intermezzo, Menuetto, Serenade met solo voor fluit, Nederlandsche hymnen, 1872, Geuzenmarsck, Orkest-suite, 1874, Hulde aan Conscience, 1882, een stuk voor fanfaren, getoondicht in 1874 voor het muziekkorps der stad Dijon. |
Kamermuziek: Kwintet, voor twee violen, twee altos en cello. |
Klavierstukken: Ouverture Martiale van Mengal, geschikt voor piano, zeshandig. - Ida, redowa, Gent, Gevaert 1861, uitgegeven onder den deknaam H. Lübner. Triomfmarsch voor de inhuldiging van Jacob van Artevelde's standbeeld, Gent, Gevaert, 1863, onder den deknaam H. Lübner. - Klavieruittreksel van ‘Bouchard d'Avesne’ van Karel Miry, Brussel, Schott. 1864. |
Stukken voor andere speeltuigen: Concerto voor fluit, 1866. - Romance voor hoorn, 1879. |
Emiel Hullebroeck. |