Boekbespreking:
Over André de Ridders ‘Gesprekken met den wijzen jongeling.’
Voor mij, die de ‘Gesprokken met den Dwazen Jongeling’ publiceerde, mocht het misschien gewaagd lijken, over André de Ridder's ‘Wijzen Jongeling’ een oordeel uit te spreken; want sommigen schijnen te meenen dat beide jonge lui heelemaal tegenover, en misschien wel heel vijandelijk tegenover mekaar staan. Ze begrijpen niet dat wijs en dwaas eigenlijk essentiëel hetzelfde is, dat tusschen beide enkel een onderscheid van graad bestaat. De Wijze Jongeling en de Dwaze zijn zoo intiem gelijkend op elkander. Beide overgevoelige produkten onzer hedendaagsche overbeschaving, die het leven zoo heel anders bevoelen en inzien dan gewone menschen; de Dwaze alleen veel, veel jonger dan de Wijze, onmachtig tegenover het leven en de liefde, wier haast-noodlottige overheersching hij moet ondergaan; de Wijze, oud-geworden door alles te hebben ondervonden en beleefd, die zijn eigen ik en de gansche wereld buiten hemzelf heeft bedwongene en nu kalm van uit de hoogte zijn eigen bestaan zelf bestuurt. De Wijze Jongeling moet, toen hij nog heel jong was, dezelfde Dwaasheid-stadia hebben ondergaan; en de Dwaze zal, wanneer hij nog veel geleefd, en geliefd, en geleden heeft ook het inzicht verkrijgen in de dingen van de wereld die De Ridder ‘wijsheid’ heeft genoemd...
Doch ik had het over de ‘Gesprekken met den Wijzen Jongeling’. niet over een parallel tusschen Wijs-zijn en Dwaasheid.
André de Ridder heeft de type daargesteld van den modernen sceptieker, de sterke, zelf bewuste verstandsmensch, die zich, door alle vreugden en smarten van het leven heen, heeft opgewerkt tot de rustige hoogte, vanwaar hij de heele doening der wereld kalmpjes bekijkt, en van alles wat het leven biedt juist zooveel en zoo-dikwijls neemt als hij, na 'n nauwkeurige berekening, weet het meest bij te dragen om te bereikeu wat hij zich tot doel heeft gesteld: het meest-mogelijk genot.
En die leer verkondigt hij in een reeks Gesprekken en Parabelen, gezegd in de keurigst-verfijnde taal, met trage proevende lippen: een mooi gespeel met klanken, en Woorden, en zinnen, met de onverwachtste theoriën en de wonderlijkste paradoxen.
Het scepticisme van den Wijzen Jongellng is ook heel egoïstisch en heel zedeloos. Hij-zelf staat boven alles; niets dan zijn eigen kan voor hem van tel zijn.
‘Er zijn vele divagatiën in deze verhalen. Ik deel in 't minst niet, het geheel hunner grondgedachten en meen dat hun invloed voor sommige geesten verderfelijk mocht blijken...
Ik wil geensins hunne heidensche filosofie aanprijzen, noch hun moreel standpunt goedkeuren. Ik publiceer deze Gesprekken niet als een Evangelieboek. Ze bieden een mij vreemden modus van levens-aanpassing, dien ik aan iedereen vrij beoordeelen laat...’
Zoo A. de Ridder zelf in zijn voorbericht. Na die waarschuwing moeten lieden met 'n zwakke maag begrijpen dat de opgedischte schotels zwaar zullen te verteren vallen, en de gerechten liever onaangeroerd laten. Doch wie zulken kost verteren kan, zullen deze ‘Gesprekken’ een sterk genot zijn, inwerkend op hen-zelf als oude, bleek-roode bourgogne-wijn...
Jef Buyse.