[Nummer 2]
Linkebeek, 17 Maart.
Waarde heer uitgever,
Ik zend u voor uw tijdschrift een laatste historieken over Johan Doxa. Ik heb, zooals gij wel weet, al meer over dezen Doxa verteld - in ‘Vlaanderen’, in ‘Het Ivoren Aapje’ en ook, het heugt mij nog, in deze uwe eigen uitgaaf, waar mijn arme vriend Johan door mij zeer ongenadig als een ‘lichtmis’ werd afgeschilderd.
Misschien hebt gij een flauw beeld van Doxa bewaard. Zijne moeder hield in de Zes-Penningen-straat te Brussel een klein speelgoedwinkeltje en zijn vader, die een groote luiaard was, stierf als tonneklinker. Johan werd miniatuurschilder, leefde op een lagen zolder met een ekster, een sijsje, geloof ik, en een eekhoorn. Nadat deze uitgelezen vrienden van hem gestorven waren, werd Johan verliefd op Julia, de vrouw van een politieagent, en haar ter eere miniatureerde hij eene mooie pijp, die ik thans nog bezit. De politieagent stierf en Johan aarzelde niet zijne schoone vrouw ten trouw te vragen. Maar het huwelijk was alles behalve gelukkig. Johan Doxa slenterde nu langs de straten der Lage Stad, volgde de zware bierwagens, die er op en neer daverden, en deed, gelijk zijn zondige vader zaliger, vóór de welriekende herbergen, de ledige tonnen klinken, aandachtig het uiterste bier opvangend in een roodbekleurd tomatendoosje, hetwelk hij op al zijne wandelingen binnen zijn diepen vestzak mededroeg...
Deze Doxa was indertijd een goede vriend van den katholieken pamfletschrijver Lieven Lazare en diens dochter, mevrouw Verlat. Wie hem gekend heeft bewaart van hem eene lieve gedachtenis, en ik, die hem zoo dikwijls en met een zoo vol hart heb opgebeurd, stuur u niet zonder roerende aandoening het verhaal van zijn zonderling verscheiden...
Hij ruste in vrede!
Herman Teirlinck.