William Davids geeft een degelijk artikel over Molière, naar de nieuwste onderzoekingen, aan de hand van Lanson, Mantzius, Loliée en Abel Lefranc. Van Hall looft Maeterlinck's laatste werk L'Oiseau bleu, zeer, terwijl Joh. de Meester vol geestdrift over Verhaeren's Les Villes à pignons spreekt. Viotta geeft zooals steeds een belangwekkend muzikaal overzicht en Carel Scharten behandelt in zijn ‘Overzicht der Nederlandsche letteren’ deze maal Anna Van Gogh's roman Moeder, Dekking's Op Dwaalwegen en Samuel Goudsmits' Van Zwarten en Blonden.
In De Vlaamsche Gids onderzoekt Pol de Mont aan de hand van vele wijsgeeren, wat we onder ‘Waarheid en Schoonheid’ moeten verstaan. Tevens wijst hij er op hoe schoonheid en kunst den mensch kan louteren en 't leven schooner maken. Anna Germonprez verhaalt in Het Einde de treurige geschiedenis van een die zich verhangt. René Adriaensen geeft een drietal zeer gewone gedichten. Basse vertelt over Carnegie allerlei wetenswaardigheden. Sabbe bespreekt bondig eenige Zuid- en Noord-Nederlandsche prozawerken, terwijl J.M. een aantal wetenswaardigheden zegt over eenige Italiaansche werken.
De Vlaamsche Arbeid publiceert Karel van den Oever's verslag, op 't Katholiek Kongres te Mechelen uitgesproken en handelende over: De bijzonderste Vlaamsche tijdschriften sinds 1878. Herman Baccaert, die thans redactie-lid is geworden, openbaart zich als dichter van verdienste; zijn Twee Rossen is een goed gezien gedicht, alhoewel voor ons gevoel, de laatste strophe, den indruk niet komt versterken, integendeel. Een goed gedicht, Schemering, van Jan Van Nylen en een niet onaardig allerzielen-sprookje Van 't Kosterken, van een aankomeling, Placidius. Felix Timmermans, gaf een gedicht, Doodsbede, dat niet tot zijne beste behoort. De Koteleer is een luimig stukje proza. Weiman en De Voght staan elk een vers af. Volgen de gewone rubrieken: Verhalend proza door J. De Cock en Kritisch proza door Karel van den Oever.
Elseviers's Geïllustreerd Maandschrift levert ons een puike brok proza van Stijn Streuvels: Onze Streek, waarbij hij gelegenheid vindt om het werk van Valerius De Sadeleer zeer te loven. Deze schilder woont sedert een jaar te Tieghem, ‘het aloude Tieghem dat over heel de streek vermaard is als zijnde de geboorteplaats van