Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 530] [p. 530] Nu is de dag den avondgloed nabij... Nu is de dag den avondgloed nabij. Hier staat die oogster nog, en ruischend zwijmen de aren, waar immerdoor de zeis al wiegend komt gevaren, terwijl de halmen vallen, zij aan zij. Daartusschen weent een frissche bloemenweelde, die ook geveld, er sterft een nutteloozen dood. Het was een blauwe droom, wen 't goede koren geelde, die zong zijn lied van gaan voor 's menschen wreeden nood. O Tijd, ik voel uw zeis zoo scherp in al mijn dagen, die zwaar van zwoegen zijn, en droef om zwarte vrucht. Zult gij wat teeder bloeide in hen, vol rein genucht, ook maaien en mijn ziel op barre velden jagen? [pagina 531] [p. 531] Mag deze liefde niet door laatre jaren gloren? Ik ben zoo arm... Mijn stappen gaan zoo stil, zoo stil... Ik denk aan U, mijn kind, en over mij komt weer bekoren, terwijl mijn hart, mijn jonge hart niet zwijgen wil... Daar is geen bitterheid, daar welt een zuivre bede.. O moogt gij later, verre van mijn eenzaamheid, in vreugde denken aan de goedheid van den vrede, dien thans mijn liefde voor uw ziel verbeidt. Vorige Volgende