Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 343] [p. 343] December 'Lijk de onderzeesche stroomen onroerend laten 't zee-gelaat, voel 'k door me gaan en komen de tijd, die me aan de slapen slaat; en zult ge in 't oog niet lezen, aan 't leven van mijn lippe zien mijn vragen noch mijn vreezen: te dieper ben 'k berezen der dagen, die me om-vliên. Geleund de rijz'ge rugge ter steile duinen van mijn leed, waar 'k mijn gelaat verstuggen, mijn strakke wang verstarren weet, voel 'k aan mijn kele kloppen de vlijt van een nauw-keur'gen dood, en 't stootend bloed aan 't kroppen der gloe'nde vinger-toppen die zwellen in mijn schoot. [pagina 344] [p. 344] Ik zit, en vóor mijne oogen daar rijst en dijst het dage-licht; het duister, diep of hooge, brandt ópen mijnen blik, en dicht; de vadsige einders kweeken het broeiend tij van liefde en haat; vér hoor 'k de sluizen breken; - maar niemand ziet verbleeken noch duistren mijn gelaat... 'Lijk de onderzeesche stroomen, zoo voel ik, lamme, laffe maand, me dreigend-traag door-loomen wat nijdig-bral door u orkaant. Maar 'k wacht met réchten nekke van ochtend-rood naar avond-rood, daar 'k weiger dat me wekke aan mijne kille trekken de angst om uw leven, Dood. Karel Van de Woestyne. Vorige Volgende