Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina t.o. 337] [p. t.o. 337] WILLEM KLOOS [pagina 337] [p. 337] Voor Willem Kloos ... Een kind in Meie- en morgenlucht. De schaduw blauw of mauve, en goud Het zeevend zonlicht door het hout En 't geel en 't groen der jonge boomen, En tusschen riet en lisch een loomen Vijver grijzig zilvrend maar Met groote gouden rimpels waar De ronde plompe-blaren rusten. Het lijf van 't kind is naakt en blond En hoekig, de armen niet gerond, Maar freel gelijk de jonge wingerd Wiens rank hem door de haren slingert. Voorzichtig gaat het: beide handen Afweerend vóór zich uit, de wanden Van hooge riet wegschuivend om Het blauw te zien der waterkom. Weer voort dan, en met ingehouden Adem, rillend bij den kouden Zoen van 't water plonst den voet Die 't vlakke rimpelronden doet, [pagina 338] [p. 338] En trekt weer terug... Het ziet de droppen In zilverblauwing van de toppen Der toonen drupplen, en zijn beeld In 't water waar de zon op speelt. Nu vroolijk daar 't een spel gevonden Heeft, lacht het kind wijl 't met den ronden En hollen handpalm water put En dropplend langs zijn leden schudt Een vloed van blauwe of gouden peerlen. Dan plots in 't woud een nachtegaal! Heel zacht, heel verre eerst en egaal En rustig lijk een lijze wind, Maar luider dan en luider wint Zijn stem in kracht: een reeks van zangen Waarin een eindloos zielsverlangen Snikt; het lied van leed en vreugd En zonneschijn en lente en jeugd. Bekoord, nog met den voet in 't water Staakt het zijn spel en luistert... zacht Trilt heel zijn lijf eerst met de klacht Of 't juublen mee; de slanke lijnen Van arm en been in 't rythmisch deinen Danst nu het kind op maat van 't lied. [pagina 339] [p. 339] Vergeten 't spel; het hoort noch ziet Niets anders meer dan licht en klanken Die gelijk gouden zonnespranken Door 't loover reegnen... en dan zwijgt De vogel plots. Nu droomend neigt Het kind het hoofd en langs de wegen Waar door de blaadren zonneregen Op tintelt dwaalt het peinzend voort T'rug naar den rietbegroeiden boord Van 't water en het kiest een ranken Halm, recht en glad, en vol gedanken Snijdt het zich daar een rieten fluit. Dan op het oeverzand languit Gestrekt beproeft het staamlend Het Heerlik, half-begrepen lied. Zoo hoorde ik, Meester, eens uw lied En zing ook nu. Paul Kenis. Vorige Volgende