| |
| |
| |
Duitse Modernen
III.
Ook de sociale theorieën deden zich in de literatuur voelen, de sociaaldemokratiese geest van Zola, het christen anarchisme van Tolstoj, het individualisme van Stirner en Nietzsche. Prins Emil von Schonaich Carolath had reeds verzen geschreven waarin de mensenliefde een heel demokratiese tint aanneemt. Ook Arno Holz en Franz Held schreven sociale stemmingsbeelden, vol kleur, leven en beweging, oorspronkelik en karakteristiek; evenals Ludwig Scharff, mischien het oorspronkelikste tatent van heel deze groep, indien zijn overdreven ciniesme hem niet te ver had gevoerd. Doch al deze dichters schilderen nog objektief: ze willen den gewensten indruk voortbrengen door het eenvoudig aangrijpend schilderen der toestanden zonder er flauw tendenzieuze opmerkingen aan toe te voegen.
Ludwig Jacobowsky die zijn poëzie heelemaal ten dienst van het opkomende socialisme stelde is zo objektief niet meer. Een mooie stemming of een liries beeld wordt dikwijls te niet gedaan door eene echt sociaal demokratiese opmerking die achteraan komt hinken. Sommige zijner gedichten zijn wel vol persoonlik gevoel doch hij is niet genoeg impressionnist en kan slechts zelden een indruk met de nodige kracht weergeven.
Mauritz Reinhold von Stern was ook socialisties dichter en zijn verzen zijn striemende geeselslagen, driftige verwensingen en bedreigingen tegen de bourgeois, soms van een pakkende kracht; later echter zegde ook hij vaarwel aan alle tendenz, en in zijn natuurstemmingen heeft hij dan ook soms een klassieke reinheid van vorm bereikt.
Lijk Stern en Jacobowsky in hunne verzen het socialisme verheer- | |
| |
likten, zo trad John Henry Mackay op voor de individualiste anarchie. Van Schotse afkomst draagt hij in zijn karakter een zeer scherpen werkelikheidszin nevens een zoekersnatuur, de eigenaardigheden van den schotsen geest die we zoo zeer bij Carlyle bewonderen. Nevens zijne toornige gedichten tegen ‘de bourgeoisie, tegen de maatschappij’ vinden we ook krachtig liriese gezangen die Freiligrath's invloed tonen, en nog veel mooiere stemmingen die ons doen denken aan Verlaine, Mackay's lievelingsdichter. Gedurende eene reis naar Londen maakte hij kennis met Max Stirner, en deze ontmoeting was van groot gewicht voor zijne latere ontwikkeling: zijn verzenbundel ‘Sturm’ die kort daarop verscheen en gewijd was aan Stirner's nagedachtenis, is niet veel meer dan dezes boek ‘Der Einzige’ in verzen. Buiten Stirner's levensbeschrijving schreef hij ‘Die Anarchisten’ een werk waarin hij de londense revolutionnaire middens schildert: het zijn dingen die hij gezien en beleefd heeft, het is de vrucht van lange jaren studie, en geeft dan ook een heel belangwekkend, een echt kultuurhistories beeld der revolutionnaire stromingen te Londen rond 1880; het is tevens een verdediging van Proudhon's theoriën over het eigendom.
Vrijer van tendenz is zijn bundel ‘Das Starke Jahr’ die in 1890 verscheen, en waarin al de wenschen eener warme ziel, de ontgochelingen van iemand die zijn dromen niet verwezentlijkt ziet, op treffende manier geschilderd zijn. Ook zijn sociale strijdliederen waarin hij kerk, school, opvoeding en alle maatschappelike instellingen aanvalt, zijn vol liriese kracht. Doch niet al zijn werken zijn even tendensieus, nu eens is hij heel teer en fijn, dan weer mannelik en krachtig; ook in zijne novellen behandelt hij nevens zijn geliefde theoriën ook wel belangrijke psikologiese
| |
| |
vraagstukken, doch zijn kunst lijdt aan aêmechtigheid en zijn laatste werk in 1903 verschenen ‘Der Sybarit’ is zwakjes en sentimenteel.
De meest beduidende dezer tendenzdichters is Karl Henckell. Ook bij hem komt het anarchisme wel eens door de verzen heen kijken, maar de reflexie overheerst reeds minder. In zijn jeugd schreef Henckell sentimenteele Heiniaantjes, doch toen de literaturrevolution begon en zich de sociale asperaties voelen deden werd hij een vurig verdediger der nieuwe beginselen. Zijn vroegere melankolie maakte plaats voor een woedende haat tegen alle ongerechtigheden die hij in zijn krachtige verzen aan de kaak stelt; wel is hij subjektief en beschouwt alles slechts van zijn standpunt, door eigen gevoelen en gemoedstoestand, doch deze subjektiviteit doet hem nimmer in het pathos der theoriekramerij vervallen, geeft hem integendeel meer scherpte en meer kracht.
Henckell is ook nimmer een neerdrukkend pessimist lijk die andere dichters; reeds in zijn vroegste gedichten toont hij zich die trotse overmoedige lirieker die wij in het gedicht ‘Trútz-nachtigall’ in al de heerlike fierheid van zijn zelf bewustzijn zien optreden. Daarin toont hij zich in zijn volle kracht; een dergelike liriek moest ook spoedig de tendenzdichter bij hem verdringen, en door de studie van Goethe wendde hij zich meer en meer tot de zuivere gevoelsliriek; hij heeft dan ook wonderteere verzen geschreven die echter wel wat oppervlakkig zijn en soms ook eentonig worden.
***
Het naturalisme dat noch op het gebied der poëzie, noch in den roman of in de novelle vasten voet verkreeg, gelukte echter op het toneel, en dit wel hoofdzakelik omdat er zich hier twee schrijvers vonden wier
| |
| |
talent krachtig genoeg was om een niewe dramatiese vorm te scheppen: Hauptmann en Sudermann. Het toneel was ook niet zo zeer vervallen als het andere literatuurgebied. Wildenbruch met zijn groot aangelegde historiese dramen te Berlijn, Ludwig Fulda met zijn lieve schoon oppervlakkige sprookjes te München, Anzengruber met zijn dorpstoneelen te Weenen konden reeds als voorlopers eener nieuwe kunst gelden.
We hebben reeds gezien dat ook op toneelgebied de herleving kwam door de ‘kritische Waffengänge’ der gebroeders Hartt voor wat de kritiek betreft; Bleibtreu daarentegen was scheppend werkzaam doch in zijne drama's treden de handelingen, de feiten te zeer op den voorgrond, terwijl de personen slechts schaduwen blijven, slechts speeldingen in de handen van het noodlot. Door de pogingen van Holz en Schlaf kwam het naturalisme voor 't eerst op het toneel en wel met de ‘Familie Selicke’ en Kerchbach's werken.
Het was echter Ibsen die een overwegenden invloed op het toneel der modernen zou uitoefenen en dit vooral door de werken zijner tweede periode, de zedendrama's waarin hij de leugens en konventies der moderne maatschappij aanvalt: Het Poppenhuis, de Steunpilaren, Rosmerholm, Spoken, Hedda Gabler enz. Ibsen's invloed was min schadelik dan die van Zola, de Noor stond dichter bij de germaanse natuur dan de Fransman. In plaats van de milieu-studie treedt nu het individu van Ibsen, maar het karakter wordt even nauwkeurig, even wetenschappelijk ontleed. Ook zijn ‘Bühnentechniek’ werd nagevolgd; lange exposities en uiterst nauwkeurige analyse die ieder woord, ieder gebaar, iederen toon, iedere stembuiging gewicht bij legt, treedt in de plaats der handeling die toch hoofdzaak op het toneel moet zijn. Het enge eenzijdige overdreven idealisme
| |
| |
van Ibsen, gepaard aan zijn scherpen zin voor de werkelikheid verlamde alle fantazie en alle hogere vlucht en liet geen de minste plaats aan de illuzie; zijn voorliefde tot het behandelen van zwakke, ziekelike, zenuwzieke en ontaarde karakters kwam anderzijds te wonderwel met sommige naturalitiese neigingen overeen, dan dat de invloed zich niet schadelik op de jongeren zou doen voelen.
In Hauptmann's dramen is Ibsen's invloed duidelik zichtbaar; in zijn eerste werk ‘Vor Sonnenaufgang’ waarmede hij voor het publiek optrad als overtuigd ‘konsequent’ naturalist, vindt men dan ook reeds de schildering van een bedorven en ontaard midden, het neerdrukkend pessimisme, de pijnlike theorieën over alkoolisme en erfelikheid. Ook hier vindt men dezelfde techniek b.v. in 't karakterschetsen, in de wijze van dialogizeeren; de onmenselik harde karakters, de brutaliteit der feiten. Evenals Ibsen stelt hij hier een problema, zonder het op te lossen, zonder zich er in te verdiepen zelfs: de dood der heldin eindigt het stuk maar werpt geen nieuw licht op het vraagstuk.
Ook zijn volgende drama's: ‘Das Friedensfest’ en ‘Einsame Menschen’ herinneren aan Ibsen's Poppenhuis, Hedda Gabler, Rosmerholm en de Vijand des Volks, doch is er Hauptmann's dramaties talent niet te ontkennen, sommige karakters en sommige toneelen zijn uiterst krachtig geteekend en op sommige ogenblikken bereikt de dramatiese handeling eene spanning die tot dan toe op het toneel onbekend bleef.
Niettegenstaande den overgroten bijval, die zijne ‘Weber’ te beurt vielen, lijdt ook dit stuk nog aan grote fouten: het stuk bestaat slechts uit ‘milieu schildering’, het heeft geen karakters of geen held; de eigenlike held is het volk, de massa, de wevers, doch ook hier vindt men de grootse
| |
| |
schildering der ellende, de machtige stroomingen in het volk, en sommige toneelen hebben een Shaksperiaanse grootheid. Florian Geyer, waarin hij eveneens een boerenopstand wil schilderen is veel zwakker en genoot ook veel minder bijval.
Ondertussen had hij ook twee blijspelen geschreven ‘Der Biberpelz’ en ‘College Crampton’ die tot nog toe mischien zijn beste werk blijven. Hier vindt men een fijn doorgedreven karakterstudie, en een humor die aan zijn andere werken ontbreekt.
Na het mislukken van Florian Geyer scheen Hauptmann het naturalisme verlaten te hebben en schreef in den trant van Ludwig Fulda zijn sprookje ‘Die Versunkene Glocke’ dat niettegenstaande de onklaarheden, het onsamenhangende en het vals poetiese en sentimenteele toch een echt dichter verraadt.
Doch dan wendde hij zich opnieuw tot het naturalisme en niettegenstaande zijn onmiskenbaar talent heeft Hauptmann nog altijd de groote verwachtingen niet beantwoord die men van hem koesterde. Veel van zijn overgroot succes schijnt toe te schrijven zijn aan een rumoerig lawaaimakend kliekje, hetzelfde dat Ernst Wildenbruch zo oneerlik aanviel toen hem in 1896 de Schillerprijs werd toegekend. Dikwijls even krachtig als Hauptmann vindt men bij dezen schrijver niet dat neerdrukkend pessimisme, die brutaliteiten en grofheden die niet immer kracht verraden doch veelal slechts berekend zijn om sceniek effekt te maken. Hauptmann heeft te veel geofferd aan een tijdelik modesucces; daarom ziende dat het simbolisme meer in de mode raakte schreef hij ‘De versunkene Glocke’; daarom heeft hij de vraagstukken van den dag op treffende, doch ondiepe manier behandeld. Het sociale tendenz stuk ‘De Wevers’ - en het belachelik
| |
| |
verbod der polisie dit stuk op te voeren - hebben Hanptmann een roem bezorgd die nu reeds in Duitschland merkelik begint af te nemen. Men vergelijke slechts zijne ‘Einsame Menschen’ met Ibsen's Rosmerholm, zijne verdronken klok met de sprookjesdramen van Fulda, zijne Rosa Bernd met Hebbels ‘Maria Magdalena’, Elga met de vertelling van Grillparzer ‘das Kloster von Sendomir’, zijn ‘Arme Heinrich’ met de naïeve vertelling van Hartmann von Aue, en overal zal men van Hauptmann's minderheid overtuigd worden; het karakteristieke dat hij aan de stof geven zal zijn immer grofheden en brutaliteit, die een onbedreven toeschouwer wel kunnen verblinden, doch hem die de bron kent waaruit hij zijne stof putte pijnlik blijven aandoen.
Door Hauptmann's werkelik talent echter veroverde zich het naturalisme een blijvende plaats op het toneel. In 1889 werd in navolging van het Theatre Antoine te Parijs, te Berlijn door Otto Braun een ‘Freie Bühne’ gesticht, die voornamelik de werken der jongeren zou opvoeren en het eerste seizoen opende met ‘Vor Sonnenaufgang’; verder werden stukken gespeeld van Sudermann, van Holz en Schlaf, van Anzengruber, Ibsen, Björnson, Strindberg, Tolstoj, de gebroeders de Goncourt enz. Later werden met hetzelfde doel nog een ‘Deutsche Bühne’ en ‘Freie Volksbühne’ gesticht; ook te Leipzig, München en Hamburg verrezen moderne schouwburgen.
Nevens Hauptmann schaarden zich verscheidene andere talenten die door zijn groten bijval echter in de schaduw gesteld werden. Sudermann, de eenigste onder hen die ook in het buitenland is doorgedrongen, is misschien even groot als Hauptmann. Hij schreef eerst romans ‘Frau Sorge’ en ‘der Katzensteg’ vol gezond realisme en die wel wat aan
| |
| |
Björnson's boerenromans herinneren, doch later wijdde hij zich uitsluitelik aan het toneel. In zijne werken volgde hij minder het voorbeeld van Ibsen en van de naturalisten, dan van de Franse toneelschool, vooral van Dumas fils. Hij is ook minder grof en hevig dan Hauptmann en heeft evenals Dumas een voorliefde voor ‘pièces à thèse’. Hij mist echter den diepen ernst die voor een dergelijk werk nodig is; zijne personnages zijn slechts deklameerende salonhelden; ook maakt hij veel te veel jacht op effekt en gebruikt hij te zeer de ficelles waardoor de stukken van Augier en Sardou zo zeer aan het groot publiek bevallen.
In zijn eerste werk ‘die Ehre’ vooral ligt die oppervlakkige tendenz er nog al dik op, doch zijne ‘Heimat’ - bij ons vertaald onder den titel Magda - is een der allerbeste moderne stukken; de personen hebben allen een streng volgehouden karakter, nergens verzwakt de handeling en tevens behandelt hij een groot psikologies vraagstuk - de roeping voor de kunst - zonder dat de personen daarom enkel allegorieën worden maar steeds handelende mensen blijven met vlees en bloed. Ook ‘Morituri’ dat de zelfopoffering voor het ideaal behandelt is een meesterstuk. Alhoewel we ook bij hem een voorliefde bemerken tot het beschrijven van bedorven en ontaarde middens, vinden we hier dat neerdrukkende pessimisme niet dat in Hauptmann zo pijnlik aandoet; vele zijner stukken hebben een niet te lochenen idealistiese strekking. Zijn sprookje ‘die drei Reiherfedern’ en het bijbeldrama ‘Johannes’ zijn daarentegen minder goed gelukt.
Buiten hen vinden we nog slechts talenten van minderen rang. Max Halbe die slechts toestanden schildert en wiens drama's noch handeling noch karakters vertonen en Georg Hirschfeld de schilder vooral van
| |
[pagina t.o. 224]
[p. t.o. 224] | |
L. RINSKOPF
| |
| |
Jodenmilieus, veelal slordig in zijn werken die slechts gedramatizeerde schetsen of onbeduidende levensbrokken zijn.
***
Te midden van al die dikwijls tegenstrijdige invloeden die we tot nu gezien hebben, in die periode van dooreenwarrelend strijden en zoeken, van mismoed en ontevredenheid, van opbouwen en afbreken van theorieën, van wijsgeerig, maatschappelik en esteties trachten, komt eindelik nog een grote kracht opdagen die een belangrijken invloed zal hebben op de ‘Weltanschavung’ die de poezie der modernen tot grondslag dient: het is Friedrich Nietzsche. Hoe verscheiden ook de meeningen over Nietzsche mogen zijn het valt niet te ontkennen dat zijn invloed op de moderne levensopvatting zeer groot is. Wij meenen zijne leer te moeten opvatten als een reaksie tegen de democratie, of liever de ‘mediocratie’ van onzen tijd, tegen den geest van nivelleering die iedereen tracht gelijk te maken. Tegenover de heerschappij der massa bestaande uit middelmatigheden stelt hij den aristokratiesen eenling sterk door eigen persoonlikheid, steunende slechts op eigen kracht. Hij verwerpt alle oude moraal en stelt daartegenover een etiek der kracht, behoudende alle rechten voor zijn Ubermensch, en al het zwakke, het ontaarde, het onechte ten ondergang veroordeelende.
Het valt niet in het plan dezer studies na te gaan in hoeverre deze leer zedelik is, we merken slechts op dat ze machtig meehielp om de Duitse ‘Sturm und Drängers’ tot persoonlike, individueele dichters te doen worden. Ook Nietzsche zelf was dichter; men leze slechts die prachtige muzikale taal met haar rijkdom van kleuren en beelden, om te begrijpen hoe machtig hij werken moest; door zijn invloed werden de jongeren niet slechts vrije algemeen ontwikkelde mensen maar ook oorspronkelike
| |
| |
dichters. Natuurlik ontdeed de poëzie zich niet terstond van allen vreemden invloed, zo dat ieder dichter slechts zijn voelen persoonlik liries weergaf. Al die verschillende invloeden warrelen nog een tijd lang dooreen, bekampen zich of vloeien samen, Zola, Dostojewski, Ibsen, Tolstoj, Stirner, Karl Markx, Nietzsche en Strindberg en brengen soms de zonderlingste effekten te weeg; eerst langzamerhand zal de bedaardheid komen en zal men leeren zich zelf te vinden.
De dichters dezer periode bezaten leven, moed, frisheid en jeugd genoeg, alles wat er tot den strijd nodig is, maar echte dichternaturen die het leven in zich wisten op te nemen in zijn steeds wisselende en steeds dezelfde gedaante en die gevoelens dan uitdrukken in een blijvend schone vorm, dat waren, dat konden ze niet. Nietzsche had hen geleerd zich zelf te worden, nu ontbrak er nog slechts een groot, echt diepvoelend talent dat door de overmacht zijner scheppende kunst, zijner liriek de jongeren zou meeslepen en zou leeren zuivere kunst voort te brengen in plaats van tendenz of refleksiewerk. Dat was de rol van Detlev von Lilienkron.
De Sturm und Drängers hadden het oude neergeworpen, na hen eerst zou men opbouwen; na hen eerst komt het echte dichtergeslacht. Hun rol was ondankbaar: de besten Holz, Schlaf, Harst, Henckell, Conrad evolueerden later naar de reine kunst; anderen lijk Franz Held, Conradi, Jacobowsky stierven heel jong, anderen nog keerden zich ontmoedigd af van den strijd en bewaarden een wrokkig stilzwijgen, zo Bleibtreu en Mackay; al hebben zij ook geen blijvende kunstwerken geschapen, men weze hun dankbaar, omdat zij door hun strijd en hunne opoffering den weg tot een nieuwe kunst gebaand hebben.
Paul Kenis.
|
|