geleefd en gewerkt en van de heerlijke talenten, door God hem verleend, getuigt zijn kunst.
Waarschijnlijk heeft hij de magistrale portretten gekend, die hertog Philips' hofschilder, Jan van Eyck, van Bourgondische geestelijken en edelen maakte. Ook zijn bekende werken ademen de verhevene kalmte en diepdoorspeurde menschelijkheid, waar de kunst van den grooten Vlaming ons zoo lief om is en wekten door hun schoone volmaaktheid in ons een bewondering, die peinzen doet over de weidschheid van een tijd, die deze kunst schiep. Zie, hoe voor de ontwikkeling van volmaakte kunst déze tijden ons zooveel gunstiger lijken: de kunstenaar werkt te midden eener rustige verzekerdheid, te midden van een beschaafd volk, dat geleerd heeft, kunst als iets zeer edels en uitstekends te beschouwen en van hooge waarde; en let dan eens op die oude meesters, hoe zij werkten, in gilden vereenigd met den gemeenen man, hoe zij, waren ze hovelingen, her- en derwaarts zich zenden lieten met velerlei lastgeving; hoe ze ten dienste stonden zoowel van den aanzienlijken geestelijken of wereldlijken heer als van den gewonen poorter, die een altaartafel bestellen kwam met déze of die heiligen, déze of die beeltenissen, zóó geschikt naar aanzien en ouderdom, zóó getooid naar stand en staat. En hoe zij dan menigmaal werkten met rondom het gedruisch van wapenen en in de onrust veler heimelijke en openlijke dreigingen en gevaren, onveiliger tijden eigen. Groot en schoon was dit niet zeer geregelde leven, prachtig van hartstocht en van kracht, edel van teerheid en heilig van groot geloof. En als de tijd was de kunst, tijd van daad en van ideaal, en van de edele eenheid dezer twee was kunst de reine spiegel.
prelaat beschermd door st. victor, naar den meester van moulins.
Zoo geve God, dat van nieuwe daad en nieuw ideaal, tot nieuw leven herboren uit zoo schoon verleên, nieuwe kunst eenmaal zijn moge de heerlijke bloei.
Wie de biddende prelaat is, die de Fransche meester hier zoo levenstrouw heeft afgebeeld, weten we niet; men onderstelt: een heer uit het edele huis van Cleve. Hoe prachtig is zijn gewaad; waardeer den eenvoud van dat witte koorhemd tegen de brokaten praal van het kasuifel, den haarband met paarlen bezet, het paarlen borstsieraad, de beringde vingeren, waaraan menige edelsteen blinkt; maar vóóral dat mannelijk-kloek gelaat, het gerimpelde voorhoofd, waaraan der tijden geweldige leven niet zonder beroering is voorbijgegaan, maar dat toch de levensrust niet te verstoren vermocht, die onder bescherming van het heilige - hier verpersoonlijkt in St. Victor - zich veilig weet.
St. Victor - of een ander heilig krijgsheld, hier twijfelt men; - is een plechtstatige verschijning; hij is de ridder zonder vrees of blaam, de edele, wiens lelieschild geen vlek smette en wiens fiere banier ongerept bleef. Als hij het zwaard, dat aan zijn zijde hangt, trekt, dan is het voor weduwen en weezen en als de lauwer zijn lokken siert, dan won hij dien in heiligen strijd. Het staal zijner rusting schittert in het licht van den vollen dag gelijk zijn roemruchte naam over heel Christenrijk en