Tentoonstelling van oude koperwerken te Middelburg.
Een nationaal gemak zijn tegenwoordig onze plaatselijke en gewestelijke vereenigingen tot bevordering van het vreemdelingenverkeer.
Ge doet geen uitstapje of ge wordt ongezocht en ongemerkt door de zorgen van zoo'n vereeniging geriefd. Dank-je zeggen doet ge er niemand voor evenmin als een fietser, die, geen lid van den Bond, met gratis pleizier zich den weg laat weten door 's Bonds richting-en-afstand-aangevende handwijzers. Al zoudt gij thuis zorgvuldig uwe belangstelling onthouden aan zoo'n vereeniging ten uwent, elders moogt ge er niet minder vrij van profiteeren. Waarlijk, al die vereenigde verkeer-bevorderende werkzaamheden, genomen over het heele land, dragen bij tot onverdacht nut en genot van het algemeen.
Maar wat dan te zeggen van ééne dezer vereenigingen, die vreemdelingen tracht te trekken door zóó edel een middel, dat ge, een leelijk spreekwoord omkeerend, zeggen moet: hier heiligt het middel het alreeds goede doel; - hoe dan te waardeeren het werk der Vereeniging tot enz. van Walcheren, die te Middelburg iets zóó belangrijks ondernam als deze Tentoonstelling van Oude Koperwerken?...
Een paar jaar geleden mocht dezelfde vereeniging terzelfder stede bijval en dank winnen met een expositie van oud Delftsch aardewerk, door een Middelburgsch kunstliefhebber daartoe beschikbaar gesteld. Doch wat is bij gene déze tentoonstelling met haar 687 prachtige nummers, stukken van heinde en ver bijeengebracht, maar uitsluitend uit Nederland, stukken soms een waarde van schatten gelds vertegenwoordigend, en alle zonder uitzondering merkwaardig onder een of ander artistiek of historisch opzicht!
Oud aardewerk toèn, nù koper - de beide tentoonstellingen zijn wèlpassende pendanten, èn al dat oude is bijzonder actueel.
Van nieuw Hollandsch koper winkels vol tegenwoordig. Met den laatsten Sinterklaas zag men in provinciesteden luxe-étalages van koperen gebruikskunst: serviesjes, koffiekannen, aschbakjes, komfoortjes, sigarenbekers, lucifersstandaards, blakertjes en zoo meer. En in de groote steden is het geen zeldzaamheid voor de uitstalramen van den ‘fijnen’ boekhandel nieuwe vindingen op het gebied der koper-nijverheidskunst te kijk te zien uit de werkplaatsen van Amstelhoek en Onder den Sint Maarten, ja, ge hebt er formeele tentoonstellingen van.
Het koper is in de mode, misschien is het al weer niet ‘modern’ meer, en op 't kantje van 't ‘ordinaire’ af; mogelijk vinden onze schrandere koper-bewerkers na eenigen tijd hun beste afnemers in margarine-winkeliers en zien ze hun eerlijken arbeid als gratispremie toegegeven bij zóóveel pond boterkunst...
Maar er is niet alléén mode in het spel, er is ook ernst en bewuste voorkeur onder een deel van het koopend publiek voor wat vooral de genoemde werkplaatsen reeds bereikten en pogen te bereiken in het lang te weinig getelde koper.
Een hoofdzaak is, dat een geest van overtuiging en liefde voor het vak, liefde voor de kunst-adeling van dit onedel metaal de beste beoefenaars van de tegenwoordige artistieke koperbewerking drijft en ondanks veel vooroordeel of mode-critiek volhouden deed en doet.
Het is aardig de leiders van ‘Amstelhoek’ en ‘Onder den Sin Maarten’ zelven in een interview over hun streven en arbeiden te hooren praten. Het wordt er u duidelijker door, welke groote opvoedende waarde aan de Middelburgsche tentoonstelling van oude koperwerken moet worden toegekend in dezen tijd van nieuwen lust in het aloude vak, eeuwen lang in zoo verscheiden geest en vaak met zooveel welslagen in Nederland beoefend.
Amstelhoek - zegt het interview - is een combinatie van allerlei kunstnijveren, knappe jongelui te Amsterdam, die uitmunten in eenigerlei vak of techniek, en die samenwerken, om zooveel mogelijk goede gebruikskunst te maken. Daarbij is een eerste streven, om het leelijke galanteriewerk, dat nu uit buitenlandsche fabrieken wordt ingevoerd, zoo gauw als het maar kan te vervangen door bekoorlijke dingen van denzelfden prijs. Nu zijn de prijzen nog hooger, maar ik ben zeker dat ze over eenige jaren tot de helft teruggebracht kunnen worden.
Amstelhoek heeft twee afdeelingen: waar aardewerk wordt gemaakt en waar metaal wordt bewerkt. Het metaal wordt weer onderscheiden in edel en onedel. En het onedele metaal is koper. Het mooie koper wil Amstelhoek weer brengen onder het Hollandsche volk, in allerlei artikelen, alles goed van lijn en goedkoop, en dezelfde voorwerpen ook versierd door emailleeren of ciseleeren. Naast de eenvoudige dingen, wil deze fabriek ook kostbare voorwerpen leveren; en deze zijn altijd handwerk. Wat machinaal wordt vervaardigd kan goed zijn, maar leven doet het niet. Alleen uit wat de arbeider heeft gemaakt kan de ziel van een mensch spreken.
Het koper is in den laatsten tijd te weinig meer in aanzien. En toch heeft het zelfs boven zilver, nieuw zilver en plated (wat zoo koud en zoo hard is, dat het in geen kamer mooi staat) zijn prachtige kleur en duurzaamheid vóór. En het bezwaar van oxideeren, waardoor het gevaarlijk is om voedsel te bevatten, is reeds lang geheel voorkomen door vernikkelen, vertinnen en verzilveren.
Amstelhoek versiert het koper vooral met email in alle kleuren, wat weinig kostbaar is. Het emailleeren wordt bescheiden toegepast, om altijd in de eerste plaats de constructie van het voorwerp te laten zien, en niet omgekeerd eerst het ornament. De logische, eenvoudige vormen zijn hoofdzaak, en de groote fout in de tegenwoordige verbruiksvoorwerpen is juist dat men dadelijk en bijna uitsluitend de versiering ziet.
Maar het ideaal, waarmee wij jaren geleden zijn begonnen, hebben wij nog lang niet bereikt; laat ons hopen, dat ons nageslacht dit zal bereiken. Wij zijn er niet! En wat wij, om voort te gaan, vooral moeten tegengaan, is dit: ten eerste dat ons werk mode wordt en ten tweede dat de ijdelheid der makers wederzijds andermans werk afbreekt.
Onder den St. Maarten gaat ongeveer van dezelfde algemeene beginselen uit. De eigenaar, de heer J.A. Pool Jr., maakt meubelen en koperwerk te Zalt-Bommel en Haarlem; hij werkt er tegenwoordig met 52 man. De inzendingen van Onder den Sint Maarten en Amstelhoek waren te vergelijken en te bewonderen o.a. op de Tentoonstelling van Gebruiks- en Beeldhouwkunst, van 7 tot 22 Mei gehouden te Rotterdam.
***
Met een aanhaling uit den practisch verzorgden geïllustreerden catalogus van de Middelburgsche expositie, samengesteld door den man, die feitelijk de hoofdsamensteller van de tentoonstelling zelve is, den bekenden kunst- en oudheidkundige Dr. J.A. Frederiks, komen we van al dat nieuwe weer op het oude.
‘Verschillende kerk- en gemeentebesturen, directies van musea en particulieren stonden bereidwillig af, wat de Commissie voor haar doel geschikt achtte, zoodat weldra kon worden vastgesteld, dat de tentoonstelling aan haar doel zou beantwoorden door een overzicht te geven van het belangrijkste, wat in ons vaderland nog overbleef van eene aloude industrie, die eertijds tot hoogen bloei kwam, doch allengs begon te kwijnen om eindelijk in verval te geraken. - Wel kan in den laatsten tijd worden gewezen op enkele gelukkige beoefenaars van de artistieke bewerking van het koper, doch van eene herleving van het kunstvak, dat ook in Nederland zeer hoog heeft gestaan, kan nog geen sprake zijn.’
Misschien denkt iemand onzer lezers gunstiger over het heden dan de heer Frederiks in de door ons gecursiveerde woorden. Hij neme echter in aanmerking, dat de Middelburgsche archivaris spreekt over het kunstvak, en wel als geheel, niet uitsluitend van gebruikskunst, en ook dit, dat zoo iemand eenige gereserveerdheid tegenover het moderne heel niet misstaan zou, dit zeker het geval zou mogen zijn met iemand, die uit eigen bezit nagenoeg een vijftig-tal oude koperwerken inzond en dus geacht worden kan, met hart en ziel te leven in het schoon verleden van het vak.
De eenvoudigste zaken van huiselijk gebruik vindt men met voorwerpen van de hoogste kunstopvatting, die vooral voor den katholieken eeredienst vervaardigd werden, te Middelburg bijeen.
‘Zoowel de werkman als de kunstenaar’ - zegt Dr. F. met alle recht, en hiermee is de groote opvoedende waarde der tentoonstelling aangeduid - ‘zal hier voorbeelden vinden, die hem dienstig kunnen zijn voor de ontwikkeling van zijn practische kennis en van zijn kunstsmaak.’
Dit is blijkbaar in overweging genomen en gewaardeerd door niemand minder dan den minister van Binnenlandsche Zaken,