vriendelijk lachje terug, maar er was geen vroolijkheid in dat lachje.
Hier en daar langs muren en schuttingen, bloosden nog de wingerdranken. Stervensblos, die op de bladeren gloeide in wonderschoone liefdekleuren. Vluchtige herfstschoonheid, reeds veroordeeld tot verwelken.
Mignon zag die schoonheid aan met de teedere aandacht, welke men aan een scheidende schenkt. Voor haar waren de roode bladerglansen liefelijke glimlachjes, die afscheid namen van 't leven. Albert kwam haar dicht bij het dorp tegen. Zij zag hem aan alsof dit een onaangename verrassing voor haar was.
‘Heb je Alex niet meegebracht?’ vroeg zij teleurgesteld.
Hij had haar blik diep gevoeld en haar ernstig aanziende, vroeg hij kortaf: ‘Hinder ik je soms, Mignon?’
Zij bloosde schuldbewust, maar zij zag er zoo ongelukkig uit, dat hij niet den moed vond een hard woord te zeggen.
‘Neen...’ stotterde zij aarzelend, ‘maar...’
‘Wil je mij eens zeggen, waarom je mij het gezelschap van freule Alex zoo voortdurend opdringt?’
Er lag toch iets bitters in zijn stem.
Onthutst zag Mignon naar hem op.
‘Mag je Alex dan niet lijden? Zij is mijn liefste vriendin en ik wil haar omgang niet missen. En... zij heeft anders ook zoo weinig aan haar leven bij die oude vrouw.’
‘Dat ontken ik volstrekt niet, lieve. Maar, het doet me pijn, dat jij mij afscheept met het gezelschap der freule en je zelf terugtrekt, alsof ik je geheel onverschillig ben geworden.’
Mignon sloeg de oogen neer en zuchtte diep.
‘Wat scheelt er aan, Mignon? Is er iets wat je verdriet doet? Vertrouw het mij dan toe!’
‘Ik kan niet,’ stamelde Mignon verward en dadelijk begrijpend wat zij daar gezegd had.
‘Er is dus toch iets, Mignon; stel je dan geen vertrouwen in mij, je verloofde?’
‘Och... er is immers niets!’
Zwijgend gingen zij verder; Mignon zou even mama gaan begroeten.
‘Je moest weer bij mama terugkeeren, Mignon, ik geloof, dat je in dat sombere kasteel al je vroolijkheid en levenslust verliest. Ik ga morgen tòch op reis. De oudeluitjes hebben behoefte aan gezelligheid en zij missen hun dochtertje.’
Bij het bericht van zijn vertrek was er een levendige gloed in haar oogen gekomen, het scheen hem, alsof die tijding haar verademing bracht.
Hij deed, alsof hij het niet begreep, en vervolgde met gedwongen kalmte:
‘Ik begrijp wel, dat die oude freule op je gezelschap verzot is geraakt, maar ieder is zichzelf toch 't naast en mama verlangt ook naar je. Te meer wijl ik de eerste maanden wel niet wee thuis zal komen.’
‘Je gaat zeker aan 't werk! Het zal hier stil zijn van den winter, Alex gaat een poos naar huis. Enfin, wij zijn stilte gewoon, vroeger kenden wij niets anders.’
‘Het voornaamste is, dat men de vroolijkheid in zich omdraagt, Mignon.’
Mignon zweeg.
Hij sloeg haar, angstig vorschend, gade.
‘Ik heb nog iets nieuws voor je... van freule Alex,’ zei hij langzaam.
Nu sloeg zij haastig de oogen naar hem op.
‘Toch niets kwaads?’
‘Zij werd naar huis geroepen, omdat haar broer, de luitenant, er heel ernstig aan toe is.’
‘O God... wat dan?’ stiet zij angstig uit en greep zijn arm.
Hij werd bleek van ontroering en klemde de tanden opeen.
‘Maak je niet zoo overstuur, kind. Hij is immers geen broer van jou! Freule Alex zelf was kalmer dan jij.’
‘Och, vergeef me, Albert, je hebt me zoo doen schrikken. Ik geloof, dat ik zenuwachtig geworden ben. Je moet wat geduld met mij hebben; ik kan het immers niet helpen!’
Tranen rolden langs haar wangen.
‘Is hij dood, Albert?’
‘Was hij 't maar!’ stiet de anders zoo goedige, blonde reus tusschen de tanden uit.
‘Dat is laag!’ riep Mignon met van verontwaardiging vlammende oogen. ‘Wat heeft die arme man je gedaan?’
‘Wat hij mij gedaan heeft!...’ Maar de schilder klemde de lippen weer vast opeen en stak de handen in de zakken. Opgewonden stapte hij voort.
‘Wat is er dan gebeurd?’ waagde Mignon nog schuchter te vragen.
‘Wat doet het er toe! De lotgevallen van dat romantische, hoogmoedige jongemensch gaan ons immers niets aan. Hij zou zelf om onze belangstelling glimlachen met zijn hem eigen onuitstaanbaar, welwillend lachje. Die verwaande luitenant Van Forren. Ha, ha!’
Albert lachte toornig en schamper.
Mignon zag hem onuitsprekelijk droevig en verwijtend aan; zij snikte, ondanks al haar inspanning om zich te beheerschen.
Daar kon die reus met het edelmoedige kinderhart toch niet tegen.
Haar hand in de zijne nemend, vertelde hij, dat de luitenant met zijn paard gevallen en zwaar gekwetst was. Men vreesde zelfs voor zijn leven.
Mignon zei niets meer, maar Albert zag wel, hoe zij herhaaldelijk verlangend naar het slot keek, alsof zij het liefst naar Alex had willen snellen om meer van het ongeluk te hooren. Eindelijk kon hij zich weer bedwingen.
‘Ga maar naar het slot terug, je volgt mij toch met tegenzin, wij zijn niets meer voor je.’
‘Albert!’ riep zij op zóó pijnlijken toon, dat hij medelijden met haar kreeg. Schaamte en smart lagen als een sluier over haar teer gezicht.
Zij kon het toch niet helpen...
‘Neen, ik ga mee naar je moeder!’
Hij nam haar arm en keek haar lang en ernstig aan.
Voor zij den tuin binnengingen, zei hij heel zacht:
‘Ik heb begrepen, Mara!’
Haar handje beefde op zijn arm, maar zij wendde haar gezichtje naar den anderen kant.
Toen zij later in de gezellige huiskamer bij mama zaten, keek deze verbaasd van den een naar de ander. Haar drukke, vroolijke kinderen zaten daar bleek en bedrukt en zagen elkander nauwelijks aan.
‘Hebben jullie gekibbeld?’ vroeg zij, opzettelijk een plagenden toon aanslaand.
‘Neen, mama!’ fluisterde Mignon verlegen.
‘Kom, wat gekheid! Moeten daarom zulke treurige gezichten getrokken worden? In ieder engagement komt wel 'ns een buitje voor!’
Maar die strakke gezichten ontplooiden zich niet. Mama lachte en schertste, doch zij stemden niet met haar in.
‘Ik wil toch niet hopen, dat het ongeluk van dien jonker Van Forren jelui zoo somber stemt? Het is zeker heel treurig voor hem en voor Alex ook, maar het raakt ons toch niet van zóó nabij. Wat mij betreft, ik kon dien jonker geen sympathiek jongmensch vinden,’ zei ze ten laatste.
Mignon zag haar aan met een zonderlingen blik.
Alex kwam juist binnen om afscheid te nemen. Zij schreide niet, maar zag er buitengewoon ernstig en bleek uit.
‘Ik zal laten inspannen, om je naar het station te laten brengen, Alex,’ zei mevrouw, zich verwijderend. ‘Breng intusschen maar gauw die twee kinderen tot verstand en vrede; het leven is te kort om het met twisten te verspillen.’
Alex bloosde pijnlijk verlegen, zij wist ook niet wát te zeggen en haar gedachten vlogen angstig heen en weer tusschen den droevigen toestand thuis, waar haar lieve broeder te sterven lag, en tusschen deze twee menschen, welke haar óók zoo dierbaar waren.
Er was toch wel veel droevigs in het leven.
En Alex liet zich naar den trein brengen en sprak bijna niet meer. Alleen bij het afscheid schreide zij en omhelsde Mignon, die het hoofdje liet hangen. Daarna gaf zij Albert de hand, hem met een vriendelijken, welsprekenden blik vaarwel zeggend.
Hij legde in zijn handdruk al de sympathie, welke hij van het begin af voor haar gevoeld had.
Mignon stond naast hen en sloeg hen angstig-nauwkeurig gade; Albert wist wel wat zij bespiedde en hoopte, en het deed hem pijn. Wat zou hij er niet voor gegeven hebben, zoo zij nu een weinigje ijverzucht had verraden.
Zij reden naar huis.
Zij zaten een poos zwijgend tegenover elkander.
‘Morgen is het mijn beurt om te vertrekken!’ begon hij, toen de stilte tusschen hen al te drukkend werd.
‘Ja,’ knikte zij verstrooid, zonder hem aan te zien.
‘Het zal een heele verademing voor je zijn, denk ik, Mignon?’
Nog beefde een smartelijk-angstige vraag in zijn stem.
Zij schrikte en werd bleek. Zij voelde, dat het einde kwam, het kón ook niet anders.
‘Weet je wat mij het meest zeer deed, Mignon? Dat je zoo weinig vertrouwen in mij hebt gesteld. Ik heb wel gezien en gevoeld, hoe je van mij vervreemdde en óók hoe je je best deed om mij van jou te vervreemden.’
Hij sprak niet toornig, maar er was in het verwijt zwaarmoedige zachtheid, die haar meer deed lijden, dan een stroom van driftige, booze woorden zou gedaan hebben.
Zij waagde het niet in zijn ernstige oogen te zien, maar trachtte het hoofd te schudden.
‘Ontken niet, kind, ik weet alles. Dacht je, dat ik niet zag, hoe je zelf leed onder die vreemde pogingen? Je stem deed moeite om een harden toornigen klank aan te nemen, wat haar niet gelukte, omdat zij dat niet gewoon was. En je heele gezichtje vertrok zich bij den dwang van je wil om wrevelig en ongeduldig te kijken. Geef dat op, Mignon, het is je natuur niet om bits en nukkig te zijn, het gaat je zoo slecht af. En je lijdt er onder! Dat kan ik niet aanzien.’
‘Ik kon je geen verdriet doen,’ stamelde zij ontmoedigd, ‘en ik wilde beproeven...’
‘Stil, laat mij dat zeggen. Ik moest onverschillig voor je worden, niet waar? Daarom dwong je mij het gezelschap van andere jonge dames op, daarom ontvluchtte je mij, daarom wilde je alles wat ik weigerde en weigerde alles wat ik wilde, daarom prees je alles wat ik verfoeide en verwierp alles wat ik bewonderde, daarom luisterde je niet, wanneer ik sprak en scheen alles je koud te laten, wat mij in verrukking bracht. Maar zie je, Mignon, al zag en begreep ik dit alles, ik dacht nog altijd, dat je mij eindelijk vertrouwen zoudt. Al kon je mij niet meer lief-