De luitenant verwonderde zich zeer over den vermetelen toon van zijn broertje.
‘Jullie zult samen wel wat te praten hebben, Alex. Ik neem dus juffrouw Mignon mee naar mijn kamer, ik heb ook wat te bepraten; aan het tweede ontbijt zullen wij ons weer vereenigen.’
‘Zooals u wenscht, tante!’
Mignon bood haar arm aan de pas herstelde, langzaam ging de oude freule met het jonge meisje heen.
De luitenant volgde haar met de oogen.
Floris, de scherpzinnige deugniet, grinnikte van voldoening.
‘Een bekoorlijk meisje!’ zei de luitenant, toen de beide vrouwen verdwenen waren.
‘Maar niet van adel, beste jonker Van Forren.’
Woedend keerde de officier zich om naar Floris, de schalk trok een onschuldig gezicht, maar om zijn mond lag een onbeschrijflijk moedwillige trek.
‘Mignon is een engel, iedere man zou zich vereerd mogen gevoelen, wanneer zij hem haar hand schonk. Maar ik geloof niet, dat Mignon aan zoo iets denkt; ja, ik geloof zelfs niet, dat zij een ander kent dan haar broer Albert en die telt niet mee.’
En Alex lachte vroolijk.
‘Maar hoe kom jij zoo opeens hier verzeild, Kuno?’
‘Wel, eergisteren gewerd mij een even duidelijk telegram van onze tante, als Floris vóór eenige weken ontving.’
‘Heb je dadelijk verlof kunnen krijgen? Och ja, dat gaat zoo! Wie zou er ook verlegen kunnen zitten om de tegenwoordigheid van zoo'n armzaligen luitenant, hè? Maar zeg, Kuno, hoe vindt je het kasteel? Willen wij het 'ns bezien? Ik weet namelijk al overal den weg!’
‘Laten wij dat liever allen te zamen doen, dat is al licht interessanter, Floris.’
‘En gezelliger!’ schertste Alex met 'n geheimzinnig glimlachje.
Bij het tweede ontbijt kwamen ze weer bijeen en 's middags gingen zij gezamenlijk het slot zien.
Tante Fee was wonderlijk gestemd; tegen den nieuwen neef was zij lang zoo vinnig niet als zij tegen de freule en Floris geweest was. Bijna voortdurend hield zij hem aan haar zijde, besprak allerlei onderwerpen met hem en luisterde met waarlijk vleiende aandacht naar zijn antwoorden.
En hij wist heel belangwekkend over vele dingen te spreken, hij had veel gezien en veel gelezen, hij had verscheidene groote reizen gemaakt en een open oog gehad voor het schoone en groote van natuur en kunst. Ook van vreemde volken, van hun zeden en gewoonten, wist hij boeiend te spreken en als hij dan in vuur geraakte, vergat hij de bestudeerde voornaamheid, welke hem tot een gewoonte geworden was.
Tante Fee ging langzaam door de eenzame kamers en zalen van het slot aan den arm van den luitenant. Aan haar andere zijde had zij Mignon gewenkt.
Alex en Floris stoeiden, lachend en elkaar plagend, voor hen uit, van de eene zaal in de andere.
Mignon sprak maar weinig, doch luisterde des te aandachtiger naar den officier. Zij vond hem een ridder uit een sprookje en bewonderde alles wat hij zeide. In zijn kalme manieren, welke toch zoo innemend waren, lag een waardigheid, die haar meesleepte. Naast hem verdween het beeld van haar pleegbroeder, zij dacht niet eens aan den goedigen, blonden reus.
Na de bezichtiging van het kasteel nam tante Fee haar gasten mee om haar dieren te laten zien.
‘Let op, Kuno! Je weet nog in de verste verte niet, wat je hier te wachten staat! Als ik je verhalen wilde, welk 'n lijdenstijd wij, arme stakkerds, hier hebben doorgemaakt, had ik een week noodig. Maar wij krijgen natuurlijk ook een extra aandeel in de erfenis. Niet waar, tante?’
En de jonker lachte uitdagend zorgeloos.
De luitenant keek den roekeloozen knaap verschrikt aan.
‘Ziet u dat, tante? Die uniform-man wordt al bleek van angst bij de gedachte, dat mijn lange tong hem een kostelijk stuk van den toekomstigen buil zou kunnen doen verliezen. Ik heb het u wel gezegd: de Forren's zijn allemaal fortuinjagers, allemaal!’
‘Schaam je!’ gebood de luitenant verontwaardigd en zijn groote donkere oogen vlamden heftig op.
‘Vooral onze dure luitenant, tante! Hij is het meest om de erfenis verlegen en zal u zeker zonder ophouden stroop om den mond smeren. Ik ken hem! Overigens is hij een beste jongen, alleen wat aanstellerig elegant en wat overdreven aristocratisch. Verbeeld u, tante...’
‘Draaf toch niet zoo door!’ snauwde de luitenant, danig uit zijn humeur geraakt, ‘het is alsof jij alleen het woord moet doen; geen mensch kan er een verstandig woord tusschen krijgen.’
‘O... de dames zijn niet eerzuchtig. En de verstandige woorden van jou zijn te tellen. Ha, ha, ha, tante, hij wil zich tegenover u en juffrouw Mignon van de geestigste zij voordoen. 't Is anders treurig met hem gesteld.’
‘Zwijg toch!’
‘Hoor eens, juffrouw Mignon, ik wou, dat u dien lastigen m'nheer den officier eens onder uw commando kon krijgen, dan zou hij veel aardiger broer voor ons worden.’
Het jonkertje hing zich aan haar arm en zag vertrouwelijk naar haar op.
‘Is de luitenant dan zoo lastig?’ vroeg zij schertsend.
Floris zuchtte zwaar.
‘Onbeschrijflijk! Eenvoudig náár! En hij spreekt zoo door z'n neus, dat deed hij vroeger niet. Vroeger, ja, toen was hij 'n aardige broer, maar sinds hij luitenant geworden is, kan niemand meer wat met hem beginnen.’
Die klacht werkte op de lachspieren en de aangeklaagde lachte zelf mee.
‘Wat heb je dan op me te vitten, Floris?’ vroeg hij.
‘Een heele lijst vol aanmerkingen; maar het ergste is, dat jij je zelf voor zoo'n gewichtig wezen houdt en zoo erg aristocratisch van neiging bent. Jij wilt nooit toestemmen, dat er ook in de burgerstanden allerliefste menschen zijn en heel brave menschen ook. Want tusschen twee haakjes, in onze adellijke kliek zitten 'n heele boel prullen en vodden, die niets meer waard zijn dan een bod van den antiquaar, wegens de oudheid van hun geslacht.’
‘Dat ontken ik ook niet, jonker Van Forren.’
‘Poeh! jonker! Daar geef ik niemendal om. Als je geen dikken geldbuil hebt, kun je treurig bij je verkleurd wapenschild gaan zitten huilen. Of je neemt een rijke, een heél rijke vrouw, al is ze ook gebocheld, natuurlijk toch van adel. Een adellijke bult! Ha, ha, ha!’
‘Waarom juist een adellijke,’ vroeg tante spits.
‘Maar weet u dan niet, dat Kuno...’
‘Zwijg,’ beet de luitenant hem toe; onder het spreken van zijn broertje was de officier vuurrood geworden en had van ter zijde snel Mignon aangezien.
‘Je weet, dat het een vaste gewoonte van me is, altijd uit te spreken. Tante en juffrouw Mignon weten toch al lang, dat je gezworen hebt, nooit een burgerlijk meisje te trouwen. Ha, ha, ik heb al je zonden en gebreken verklapt; ik had je immers wraak gezworen.’
De luitenant werd bleek van toorn en ergernis, hij stampvoette.
Toen trof hem de zachte, kinderlijke blik van Mignon en de trotsche officier voelde zich beschaamd en zijn drift berouwde hem. Hoe had hij zoo buiten de vormen kunnen gaan en de tegenwoordigheid der dames vergeten!
Zij bezichtigden ieder vertrek, tot de kelders, de onderaardsche gevangenis en de geheime gang toe.
Floris genoot, draafde rond en haalde allerlei grappen uit. Soms verstopte hij zich in een donkeren hoek en kwamen de anderen dan voorbij, dan begon hij te zuchten en te kermen, dat het door merg en been drong.
Er was een gevangenis zonder licht; de officier ging er binnen en Floris sprong toe en deed vlug de ijzeren deur achter hem dicht.
‘Wel te rusten, lief luitenantje!’ riep hij hem spottend toe.
‘O... doe dat toch niet,’ zei Mignon onwillekeurig en angstig.
Floris keek haar snaaks aan en boog diep.
‘De schoonste der jonkvrouwen is het, die gratie voor je vraagt, Kunootje! Daar kan niemand neen op zeggen.’
‘Het was zeer vriendelijk van u, juffrouw Mignon, mijn voorspraak te willen zijn, ik dank u daarvoor!’
Mignon lachte zacht, maar zoo onbeschrijflijk welluidend, dat Kuno haar aanstaarde met een blik, waarin zich zijn verrukking afspiegelde.
Tante Fee en Alex vingen dien blik op en glimlachten blij verrast.
Na het slot bezichtigd te hebben, keerden zij naar de kamers der oude freule terug.
Alex verzocht Mignon de liederen te zingen, welke zij ook op den verjaardag van haar moeder gezongen had. Ook freule Fee drong er op aan en Floris zette zich op een tabouretje dicht naast haar en vouwde de handen om de knie.
Mignon voldeed aan dit verlangen en zong weer haar oude, zwaarmoedige wijsjes.
Zij zat in de vensterbank en hield haar gezichtje afgewend, zoodat men haar en profiel zag. De zachte, fraaie lijnen van het droomerige kopje met de donkere lokkenweelde, kwamen bekoorlijk uit tusschen die oude, sombere, maar trotsche lijst.
Ietwat ter zijde leunend, staarde zij uit het venster over het slotplein, waar de vogels dartelden die er hun nesten hadden, en naar het donkere water van de slotgracht, waarop hier en daar bleeke bloemen lagen.
Zij kon nooit deze liedjes zingen of zij voelde zichzelve weer Mignon, het bedelkind, dat langs de huizen zong om brood voor haar moeder. Dan verloor ze zich al peinzend geheel in het treurige verleden en zag zichzelve terug op het trapje van den armelijken woonwagen, turend naar de sterren. Of zij hurkte op den vloer, naast de kleine lamp, met haar oude boeken op den schoot. Ook aan dien laatsten, dien droevigen avond dacht zij dan, toen moeder van haar was weggegaan... Innig, maar ach! zoo klagend werden haar liederen. Zij was allen om haar heen vergeten.
Freule Fee zat roerloos, de handen in den schoot gevouwen. De hazewind liep heen en weer, drukte nu eens z'n kouden neus tegen de knie der ‘vrouw’ en naderde dan weer Alex of Mignon, om haar de hand te likken en met groote verstandige oogen naar haar op te zien.
Geheel verloren in haar zwaarmoedige mijmerij, vergat Mignon te zingen en staarde met gebogen hoofd naar het vijverwater en de witte bloemen...
Niemand stoorde haar; de luitenant voelde zich wonderlijk gestemd en sloeg haar aandachtig gade als een liefelijk raadsel. Nimmer had hij zooveel schoonheid vereenigd gezien met zooveel