[Nummer 12]
Van het oorlogsveld in Oost-Azië.
Hoewel Korea den oorlog in Oost-Azië niet heeft uitgelokt, dien stellig liever vermeden had gezien, heeft het niet kunnen beletten, dat de strijdende partijen zijn grondgebied hebben bezet, en staat het te vreezen, dat, wie ook overwinnaar moge zijn, Korea in ieder geval het gelag zal hebben te betalen.
De gunstige, of, wil men, ongunstige ligging van het land is daar ongetwijfeld schuld aan; maar toch ook mede de weinige energie, door de Koreanen aan den dag gelegd, hun traagheid, hun onverschilligheid voor de onafhankelijkheid van hun land.
Eeuwenlang een vasalstaat van China, werd Korea na den Chineesch-Japanschen oorlog in 1895 door toedoen van Japan tot een onafhankelijken staat verklaard, en de vorst, die tot dusver slechts den titel van koning had gedragen, liet zich tot keizer uitroepen.
zijne majesteit li-hsi, keizer van korea.
Maar het nieuwbakken keizerrijk was, niet in naam, doch in werkelijkheid, afhankelijk van Japan, en de keizer een werktuig in handen van den Japanschen gezant, die feitelijk het bewind voerde.
De keizer van Korea heet Li-Hsi, is de vier-endertigste heerscher uit de dynastie Han, die sedert vijf eeuwen over Korea regeert, en werd in 1851 geboren. In naam regeert hij al veertig jaar, maar reeds voordat Japans hand zwaar op het land drukte, was het de talrijke hofstoet, die de teugels in handen had en den vorst tot een schijn-monarch verlaagde. Autocraat, is hij een speelpop in handen van een kliek, die het volk uitzuigt, dat, hetzij het onder Japansch, hetzij onder Russisch bewind komt, er stellig niet erger aan toe kan zijn dan nu het de weelde van een eigen keizer heeft te bekostigen.
Het Koreaansche volk heeft geen wil. Het is een volk, dat eenmaal een groote plaats innam in de geschiedenis van Oost-Azië, een hooge beschaving had en welks invloed grenzenloos was, en dat thans, moreel en intellectueel, is afgedaald tot een niet te beschrijven peil. De gemiddelde Koreaan gaat uit van de meening, dat hij zoo min mogelijk moet arbeiden. Hij is lui in de hoogste mate en doet nooit meer dan precies noodig is. Zijn levensstandaard is zeer laag; een handvol rijst en wat gedroogde visch vormen zijn voornaamste voedsel.
En hij doet geen moeite om door arbeid zijn waarlijk niet benijdenswaardig levenslot te verbeteren. Want hij weet, dat wat hij meer verdient dan voor zijn directe levensbehoeften noodig is, grootendeels in handen valt van ambtenaren, die geen ander doel schijnen te hebben dan het volk af te zetten. Dat is een toestand, die reeds van geslacht op geslacht is overgegaan, en die een van de grootste oorzaken is van de luiheid der Koreanen. Is er een, die werkelijk eens een buitenkansje heeft en wat meer verdiend of overgespaard heeft dan hij noodig had, dan wordt die ‘schat’ zorgvuldig begraven. Zefls de Koreaansche kooplieden, in de handelshavens, doen dat.
Het portret van den keizer van Korea, waarvan dit nummer een reproductie geeft, is het vorig jaar door een Franschman, De Nezières, geschilderd en stelt Zijne Majesteit voor, statig in een op een verhevenheid geplaatsten zetel in de troonzaal gezeten. Het starre menschen-beeld en de phantastische, sprookjesachtige omgeving zijn met elkaar in volkomen harmonie.
Van geheel anderen aard dan de indolente heerschersfiguur zijn de voorstellingen van Russische en Japansche krijgers. Stram marcheeren de Russische soldaten door de besneeuwde straten van Port Arthur om zich naar de grenzen van Korea te begeven. Opwekkend is dit gezicht niet, maar nog minder is zulks het geval met de andere afbeelding, die ons Chineesche koelies te zien geeft, onder de Russische zweep werkend aan de versterking van Port Arthur.
Typisch ten slotte is de groep Japansche matroosjes, kleine, vlugge kereltjes en, zooals reeds in den Chineesch-Japanschen oorlog en nu weer gebleken is, uitmuntende zeelieden. Die ‘dwergmenschen’ behoeven ter zee voor geen andere nationaliteit onder te doen en hebben, al mogen zij om hun ras niet sympathiek zijn, de bewondering van het oude Europa gaande gemaakt.