Ook muziekliefhebbers.
Naar de schilderij van Mevrouw Henriette Ronner.
Of ze van muziek houden? Kijk maar eens, hoe ze letterlijk losvliegen op de mooie mandoline, die de meesteres daar onbeheerd heeft laten liggen. 't Klein kattenvolkje kent de zachttremoleerende geluidjes, die de blanke vingers der jonge dame met een spits, driehoekig stukje schildpad aan de snaren ontlokken, en nu, daar de kans schoon is, zullen ze 't ook eens probeeren. Ze kunnen 't echter best zonder schildpad of ivoor af, want de kleine, rooskleurige nageltjes zijn als zoovele puntige luitpennen, die ze, zoo mogelijk gelijk liefst, nu eens duchtig te werk gaan stellen. Eerst klein witje; 't is een heel ding, zoo'n instrument; poesje kan 't niet aan met haar kleine klauwtjes; een dito guitje is er voor 't gemak maar bovenop geklommen; geeft niets, of de gladde, met twee kleuren ingelegde klankbodem ook vol krassen komt; ze kijkt zusje 't kunstje af. Dat het D-snarenpaar, roekeloos afgerukt ten pleiziere van nummer drie, ontbreekt, doet evenmin af aan 't muzikaal genot: 't is maar kattenmuziek. De moeder-poes vindt het lang niet kwaad: met gestrekte oortjes en een heel wijsneuzig snuitje kijkt ze erg belangstellend, alsof ze zich de wondere kunstvaardigheid van het roodoogig virtuoosje ten volle bewust was. Zij vertegenwoordigt als 't ware den aandachtigen muziekliefhebber; het bontje, dat met de losgesprongen snaren speelt, de pretlievende luchthartigheid, ontoegankelijk voor ernstige kunstpraestatie, en 't kleine ding, welks wit pootje tusschen de bladen van 't openliggend boek komt uitkijken, de nuchtere kunst-ongevoeligheid, die bij de heerlijkste en schoonst uitgevoerde muziek stilletjes indut.
Al stond de naam der schilderes niet onder 't werk, tòch zouden onze lezers direct zien, dat niemand minder dan de geestige Henriette Ronner deze grappige situatie bedacht en met haar vaardig penseel in kleuren afgebeeld heeft. Dit is zeker: noch de elegante Franschen, noch de Duitsche kunstbroeders zijn er in geslaagd de Hollandsche zuster in haar genre te evenaren, laat staan te overtreffen; hun werk moge geestig, chic, bevallig, kluchtig zijn, we zien dadelijk: 't is onze Ronner niet, 't haalt er niet bij. Haar werk is gracieus, zonder dat de natuur der dieren al te zeer miskend wordt; 't is geestig, zonder in clownerie te vervallen, om nog maar niet cens te spreken van de fraaie teekening en natuurgetrouwe kleur; van het bevallige, harmonieuze geheel, dat haar schilderijen altijd vormen, van de kostelijke stofuitdrukking, waardoor zoowel de huiden der zachtharige viervoeters als de zelfstandigheid van damast, zijde, satijn, fluweel, mooi tot hun recht komen; en hoe elegant is niet haar schikking, hoe effectvol haar entourage van kostbare stoffen, waaiers, muziekinstrumenten, boeken, vazen, bloemen! Kortom, zoo'n stukje van Ronner vormt een passende wandversiering in het salon eener kunst- en kattenlievende dame.