Bij de platen.
Een Arabische knaap uit Algerië. -
Een geestig kereltje, de kleine Arabier in zijn witte plunje, die zoo mooi kleurt bij 't hoog-rood van den fez, achter op den donkeren kop geschoven: een pracht-type. Dat het een Zonnekind is, kan men wel zien aan zijn bloote borst en zijn beenen: een Hollandsche jongen, hoewel geen koudkleum, zou 't niet wagen in zoo luchtig toilet op een balustrade te gaan uitrusten. Ons manneke zit letterlijk te roosteren in de Oosterzon, en als men wel eens zegt, dat het zonnetje in iemands hart schijnt, dan gaat dit hier zeker op: kijk die fonkelende oogen maar eens aan en dien lachenden mond, waar de witte tanden in te blinken staan tusschen 't lippenrood. Zoo heeft een Franschman- reizend in de Fransche kolonie Algerië, 't vaderland van den kleinen Arabier - hem zien zitten en fluks een kiekje van hem gesnapt. Dat hij op zoo'n manier nog in een Nederlandsche illustratie zou worden afgebeeld, heeft de deugniet zeker nooit kunnen droomen.