Warme maronen. -
‘Heet en warm...’
Als het kleine, verkleumde schoolkind op onze prent een Hollandsch kindje was, en de jongen, die in zijn fantastische armoedige plunje wel een vagebondeerende Savoyaard lijkt, haar met bovenstaanden straatroep, in plaats van met welsprekend handgebaar en verlokkenden oogenlach zijn warme waar had aangeboden, zou hij allicht beter zaken gemaakt hebben dan thans het geval schijnt. Of 't komt doordat het kleine Zuid-Duitschertje, verbaasd van zoo vreemd klinkende taal, een oogenblik besluiteloos staat, ofwel doordat de koopkracht het op 't oogenblik tegen den kooplust moet afleggen - hoe 't ook zij, 't laat zich niet aanzien, dat de jongen vooreerst zaken zal maken.
warme maronen, naar de schilderij van a. gedan.
Geroosterde kastanjes, een lekkernij voor een Hollandschen schooljongen, in onze groote steden ten minste: daar staan ze, de oude, in doeken gemoffelde, moedertjes op buurthoeken als van de Rotterdamsche Raamstraat of den Amsterdamschen Jordaan, bibberend en trappelend achter haar handwagentje met het komfoor er boven op. Onder den rooster een paar gloeiende briketten, - bovenop de rookende tractatie; de verkleumde vingers houden ze kouwelijk uitgestrekt en met haar schrille, verweerde stemmen lokken ze de klanten: ‘Ze piepen nog, heet en warm en lekker gebraaaaie... ze piepen nog...’
Nu, dat piepen, dat is 't ware, 't is een bewijs, dat van de hitte de schillen openbersten, en de waar dus voor consumptie gereed is. Gepiepte, gepofte of gebraden kastanjes met gesmolten boter smaken niet kwaad en zijn een gezond voedsel, vooral als men er een goed glas warmen wijn bij heeft en er niet te veel ineens van eet, want ze liggen vrij zwaar in Hollandsche magen. Wie er z'n handen niet aan branden wil, moet zorgen, ‘een ander de kastanjes uit het vuur (te) laten halen.’