de zaken goed bestuurt, is er altijd nog een aardig winstje op te maken,’ voegde zij er vergenoegd aan toe.
Op den terugweg waren William's gedachten geheel gewijd aan zomergasten. Als er maar een weg te vinden was om ze over te halen in zijn moeders huis te komen! Er waren twee passend gemeubelde kamers over en iedereen zei, dat zijn moeder een ‘eerste kok’ was. Maar welke aantrekkelijkheden kon hij aanbieden ter vervanging van zulke in zijn oogen ongehoorde weelde, als zijn tante in staat was ten toon te spreiden? Niets, uitgezonderd den hoogen berg met zijn forellenbeekjes en zijn eenen, traditioneelen beer - welken menigeen verklaarde gezien te hebben, doch waarop nimmer iemand geschoten had.
Toen William thuis kwam, vroeg hij aan zijn moeder:
‘Moeder, als u kostgangers hadt, hoeveel zoudt u ze dan berekenen?’
‘Dat hangt er van af,’ antwoordde ze, weinig belang stellend in de vraag van haar zoon. ‘Tante Nancy ontvangt van zeven tot tien dollars per week. Als de gasten zich tevreden zouden willen stellen met hetgeen wij hun kunnen aanbieden, zou ik blij zijn met vijf dollars. Met hetgeen wij van onzen moestuin hebben, zou ik de helft er van kunnen besparen.’
‘Zoudt u wel kostgangers willen nemen, moeder?’ De jongen trachtte deze vraag zoo toevallig mogelijk te doen voorkomen.
‘Zou ik wel rijk willen wezen?’ antwoordde ze lakoniek.
William wilde zijn moeder niet gaarne veel hoop geven, maar hij besloot voor eigen rekening te werk te gaan. Door zwarte bessen te plukken, welke hij aan zijn tante verkocht, verdiende hij geld genoeg om een advertentie in een der Bostonsche dagbladen te plaatsen. Zoo had hij dan zijn lokaas in de groote, rijke wereld uitgeworpen en wachtte met spanning op beet.
Den tweeden dag, nadat William dit bewerkstelligd had, zaten twee bankiersbedienden te Boston aan hun ontbijt en zagen onderwijl de krant in.
‘Kijk hier eens, Dalton!’ riep een van hen, met den vinger een advertentie van den volgenden inhoud aanwijzend:
‘Kostgangers gevraagd in een boerderij, gelegen bij Little Hawk Mountain. Prachtige omgeving, forellenbeekjes, gelegenheid tot zwemmen in het meer, en mogelijk valt er nog een beer te schieten. Geen hangmatten of croquet, alleen echt buitenleven, maar moeder is een eerste-klas kok. $ 5. - per week.
W. Young, Pembridge, Maine.’
Dalton begon hartelijk te lachen. ‘Is dàt niet kostelijk? Hij noemt zijn vrouw: “moeder!” Ik zou er wel voor zijn, dáár eens heen te gaan.’
‘'t Schijnt juist te wezen, wat wij zochten,’ zei Cornish, ‘en wijl onze vacantie over tien dagen begint, wordt het tijd te beraadslagen wáár ze door te brengen. Deze W. Young is blijkbaar een eerbare en rechtschapen oude man, die ons goed zal behandelen.’
‘We moeten ook dien beer op het spoor zien te komen en niet verzuimen onze geweren mee te nemen,’ merkte Dalton lachend aan.
Toen William eenige dagen later een brief opende en las, dat de heeren Thomas Dalton en Edward Cornish gedurende veertien dagen twee kamers wenschten te betrekken en dat zij op den 31sten Augustus zouden arriveeren, danste hij van pret over zijn succes. Zonder een woord te spreken reikte hij zijn moeder den brief over en toen hij zag, hoe haar gezicht opklaarde van hoop op de toekomst, ging hij naar buiten en hakte van louter pleizier wel een uur achtereen hout.
In de week vóór den 31sten scheen er een nieuwe geest van bedrijvigheid in de familie Young te zijn gevaren. William's moeder sierde de logeerkamers op met stoelen en platen uit haar eigen vertrek en ontdeed haar en William's bed van de beste lakens en dekens.
‘Ik zal trachten onze gasten zoo goed mogelijk te bedienen, zoodat zij na hun vertrek genegen zullen zijn ons te recommandeeren, al moeten wij ons zelven ook al iets ontzeggen,’ zei ze.
Haar man toonde een vernieuwden ijver in het verzorgen van den tuin, welke ten slotte nog niet zoo heel veel van het slechte weer geleden had. En William ging naar buiten, oplappend en herstellend alles wat daarvoor naar zijne meening maar eenigszins in aanmerking kwam en hij wiedde het gras op de paden; het deed wel niet veel goed, maar hij toonde er toch zijn goeden wil mee. Ook schreef hij een deftigen brief aan den heer Dalton, waarin hij meedeelde, dat hij twee kamers voor hem en zijn vriend gereserveerd had.
In den namiddag van den laatsten dag van Augustus was hij met den wagen en het oude paard aan het station om de gasten af te halen.
Toen de trein stilhield en de twee heeren uitgestapt waren, kwam William met een verlegen lachje op zijn blozend gelaat naar voren.
‘Heidaar, vriend!’ riep een der heeren, ‘kun je ons ook de woning wijzen van den heer W. Young?’
‘Ik ben W. Young, meneer,’ zei William, ‘laat mij uw koffers dragen.’
Dalton zag den jongen aan, die trachtte zijn valies van hem over te nemen.
‘Wel, wel!’ riep hij verwonderd uit, ‘en ben jij de meneer, met wien ik gecorrespondeerd heb?’
‘Ja, meneer,’ zei William, nog steeds aan zijn valies trekkend, ‘wil u mij dit niet laten dragen?’
‘Ik geloof, dat wij dat beter zelf kunnen doen,’ merkte Cornish vriendelijk aan, terwijl hij naar de kleine, magere gestalte keek, ‘jij wijst ons den weg en wij zullen volgen.’
En dat deed William twee weken onvermoeid. De heeren kregen schik in den jongen en stonden er op, dat hij hen op al hun uitstapjes zou vergezellen. Hij bracht hen naar alle forellenbeekjes, waar hun vangst steeds boven verwachting was, en zij namen hem met zich mee naar het meer om te zwemmen. Twee dagen zwierven zij langs de berghellingen ter opsporing van den beer, maar een traditioneele beer is altijd moeilijk te schieten en 't is tevens twijfelachtig, of dat ééne exemplaar nog altijd in de bosschen van Little Hawk omdoolde. De heeren plaagden William om het hardst met den beer, maar op den laatsten dag van hun vacantie, toen zij den bergtop hadden beklommen om nog eens een blik te werpen op de schilderachtige omgeving, zei Cornish:
‘De kleine man moest een geweer hebben. Heb je wel gezien, hoe Degeerig hij naar de onze heeft gekeken? Mogelijk zou hij den beer nog kunnen schieten.’
‘Mijn geweer is niet meer van 't nieuwste model, mij dunkt, ik moest het hem maar geven,’ antwoordde Dalton lachend.
Juist even voordat de trein vertrok, gaf Dalton zijn geweer onder een passend toespraakje aan William.
‘O, meneer, is dit voor mij!’ riep de jongen in verrukking. ‘Ik heb niets voor u gedaan, 'k heb eigenlijk zelf twee weken plezier gehad.’
‘Des te beter,’ zei Dalton, ‘'t eenigste wat we van je vragen is, dat, als wij den volgenden zomer terugkomen, je ons dan een berenhuid kunt toonen.’
Het ‘zomerseizoen’ van de familie Young eindigde niet eerder dan drie weken daarna. Bij hun terugkeer in de stad hadden Cornish en Dalton een van hun vrienden met zijn beide zoons aangeraden Little Hawk te bezoeken. En zoo geschiedde het.
En het gevolg van dit alles was, dat, met de ontvangsten van William's kostgangers en het geld, wat Mary in de zijdefabriek verdiende, de Youngs hun moeilijke dagen te boven kwamen. En op 't oogenblik is zelfs tante Nancy's kosthuis niet bloeiender en niet beter voorzien van croquet en hangmatten, en biedt zijn gasten niet veelvuldiger room-ijs, dan de instelling, welke adverteert onder den naam van W. Young.
Br. F.