Prinsesje,
door
Daniella.
(Vervolg.)
Max zou zoo graag zien, dat Irène door een stroom van tranen lucht gaf aan haar overvol hart. Wat moest er omgaan in dat gemoed? Met één slag alles verloren! Wie weet of ze niet onder de menschen zou moeten gaan, het kind van weelde.
Gerard had gezegd, dat haar hart met goudvernis bestreken was, dat het geen uiting meer kon geven aan eenig gevoel, en waarlijk het scheen zoo. Het ging hem plotseling door het hoofd, wat Gerard, die nu ver van haar verwijderd, in Indië, zat, voor haar zou geweest zijn in deze dagen. Hij zou haar een liefelijk thuis bij zijne ouders geboden hebben, tot hij haar een eigen thuis bereid had. En nu? Alleen, moederziel alleen stond ze op de wereld.
Begreep ze zijne gedachten? De oude, trotsche trek verscheen weer op haar gelaat. Ze wendde zich af. Maar, Max, waarlijk diep bewogen als hij was, vervolgde.
‘Ik vind het zoo vreeselijk, dat u hier zoo alleen bent, juffrouw Van Dalum.’
‘Mijn voorland, mijnheer Verbrugge.’
‘Laat mij dan ten minste een uwer vriendinnen vragen hier te komen,’ doch terwijl hij het zeide, bedacht hij, dat hij haar eigenlijk nooit met eene bepaalde vriendin gezien had.
Ze schudde het hoofd. ‘Dank u, dokter, u bent goed, heel goed, maar laat me alleen, laat me denken.’
De grootste smart, die zij op dat oogenblik gevoelde, was, dat zij dien vader niet beweenen kon. Welk een troost moest er in liggen, juist in dat leed om het heengaan van een geliefd wezen. Zij knielde naast haar vader neder, prevelde eenige woorden en liet zich daarna kalm door de huishoudster naar boven brengen. De oude getrouwe uitte eenige woorden van deelneming. Irène hoorde ze aan als in een droom. Uren vergingen en ze staarde nog altijd voor zich. En het was als een beeld van heel haar vorig leven, dat ze voor zich zag oprijzen.
Het leek haar nog zoo kort, de nacht, die volgde op de begrafenis harer moeder. Zij had lang geschreid in haar bedje en om ‘moesje’ geroepen en ze was op haar bloote voetjes in haar nachtponnetje naar de aangrenzende kamer geloopen, maar er was niemand. Een nachtlichtje brandde er. Akelige schaduwen van meubels en voorwerpen dansten er in den flikkerenden schijn. Met een gil was ze naar beneden gevlogen en zonder kloppen was ze bij pa binnengedrongen. Hij was geschrokken en had barsch gevraagd:
P. fr. M.C. NIEUWBARN, O.P.,
S. Th. Lector, Spreker over ‘Lectuur’.
‘Wat kom jij doen?’
‘Paatje, ik ben zoo alleen, kom boven, ik verlang zoo naar moesje’! had zij op smeekenden toon gezegd.
Dan had hij haar lang aangestaard en het hoofd geschud. ‘Je moet verstandig zijn, papa moet werken, de volgende week komt een Engelsche miss, die zal goed voor je zijn.’
Heel bang, telkens dacht ze zoo'n zwarten man te zien, zooals er zooveel geweest waren om moesje te halen, was ze in haar bedje gekropen, had de lakens hoog over het hoofdje getrokken en toen had ze gehuild, gehuild, dat haar hoofdje pijn deed. Toen was alles stil geworden, ze was ingeslapen. En zoo was ook eenigen tijd later onder den ijskouden invloed harer omgeving de stem haars harten stil geworden, haar gevoel ingeslapen.
De miss was gekomen. Ze was niet slecht voor haar, maar zoo geheel anders dan moesje. Ze kende ook geen Engelsch, kon haar niet vertellen, dat ze steeds aan dat moedertje dacht. Papa sprak ook nooit over haar en zij durfde hem er niet meer over spreken. Toen de miss er pas was, had zij op haar knietjes de gebeden opgezegd, die moesje haar geleerd had, maar heel lang had ze dat niet gedaan, want de miss leerde haar een heel kort Engelsch gebedje en als ze ergen slaap had en moe gespeeld was, vond ze het heel prettig, dat ze maar zoo weinig behoefde te bidden. Langzamerhand was de gedachte aan moesje gesleten. Ze vond het naar, zoo zenuwachtig te zijn en ze kon niet aan haar denken of ze moest huilen. Zij groeide voorspoedig, leerde vlug en geen wensch uitte zij, die niet vervuld werd. Met Sint Nicolaas en met hare verjaardagen kreeg ze vorstelijke geschenken van pa, maar hoe prachtig en kostbaar die ook waren, toch kwamen haar daarbij vaak de tranen in de oogen. Ze zou dan zoo graag hebben willen zeggen: ‘Paatje, geef me een zoen, maar een zooals maatje mij gaf, niet zoo een op m'n voorhoofd, liever dan al dat goud en juweelen, die zoo koud zijn....’ Eens had zij het gewaagd, hare armen om zijn hals te slaan en hartstochtelijk te vragen: ‘Vadertje, hebt u mij dan niet lief?’ Nooit of nimmer zou ze dat een tweeden keer gewaagd hebben. ‘Reine, word nu alsjeblieft niet sentimenteel, daar houd ik niet van,’ had hij afwerend gezegd.
En Reine was geworden precies zooals haar papa haar gewenscht had. Zij was een talentvol, ontwikkeld jong meisje geworden, zij was mooi, kleedde zich uitstekend, nam de honneurs waar zooals het behoorde - en was niet sentimenteel meer. Met te veel gevoel kwam men niet door de wereld, had papa gezegd en langzamerhand had ze dit ten volle beaamd en was de mooie, koude Irène geworden.
Toen kwam de weldadigheidsbazar. - ‘Als er ergens een ongeluk gebeurt of iets naars, dan zien de menschen daar aanleiding in tot het geven van feesten,’ beweerde haar vader, ‘en dan wordt er welgedaan ten koste van eens andermans beurs.’ Zij was ingedeeld bij een groepje jonge dames, toen Gerard van Drommen zich aan haar liet voorstellen. Reeds den eersten avond wist ze, dat zij een bijzonderen indruk op Gerard gemaakt had. Zij van haar kant vond hem knap, amusant, niets meer; maar toen ze hem nader leerde kennen en hoorde spreken over zijn tehuis, zijne levensbeschouwing, zijn eenvoudig kinderlijk geloof, toen was het haar ineens alsof ze alles in een helderder daglicht zag. Het moest heerlijk wezen te zijn als hij, en ze voelde voor hem, wat ze voor geen ander ooit gevoeld had: liefde.... Zij had gedacht, dat zij daarboven verheven was, zij had tot nu toe steeds gecoquetteerd, maar hem had ze lief. Zij wist, dat ze rijk was, papa zou hun veel geld geven en ze zouden gelukkig zijn samen. Maar ze had zich vergist. Papa had gezegd, dat hij niets zou geven en dat het beetje, dat hij bezat, - ze wist zelf niet hoeveel dat was -, lang niet genoeg was om van te leven, zooals zij gewoon was; en hij had haar voorgehouden wat al misères er verbonden waren aan zulk een huwelijk uit liefde en hij had zoo mooi gepraat, dat het hem, ook door haar innigen afkeer van zich bekrimpen - dat woord alleen leek reeds broodsgebrek - slechts weinig moeite kostte haatte doen afzien van hem, wien zij reeds het jawoord gegeven had. Toen papa van Van Drommen terugkeerde, had hij buitendien gezegd, dat het zoo heel diep niet scheen te zitten bij het jonge mensch, want dat hij zeer kalm gezegd had, dat hij haar besluit eerbiedigde. Zij was woedend geweest, dat hij er zoo onverschillig onder was en het had toen ook verder geen moeite gekost, haar over te halen Michiel van Bergen haar hand te schenken, de beste partij uit Utrecht. Gerard kon dan eens zien,
dat er buiten hem nog anderen waren, die om hare hand dongen. Maar toen ze zijn overijld besluit om naar Indië te gaan vernomen had, toen begreep ze, dat zijn liefde grooter was dan zij gedacht had.