Bij de Platen.
Babbelaarsters. -
Wat mag er aan de hand wezen, dat de drie bejaarde vertegenwoordigsters van het schoone geslacht vandaag zóó lang plakken, dat de middelste van het trio, met recht zittend op de plaats der deugd, zóó lang en rap van stof is, dat ze mekaar van den stoel zouden babbelen, als ze niet zoo zitvast waren, de praatgrage ouwetjes? Wat mag er dreigen, dat deze senaat van beschrevene moederen vandaag een buitengewone zitting houdt? Wel, de burgemeester van het dorp, rijk als een baron, gaat trouwen met Antje, ja met Antje, wie heeft het ooit zoo zout gegeten, met Antje, 't jongste meisje van den schoenlapper.
‘Ja, verbeeld je, zoo'n groote menheer, z'n famielje moet er zoo op tegen wezen, maar hij schijnt er zich niet aan te storen. Wacht maar, 't zal wel anders worden, als de speelman eenmaal van 't dak af is, dan zal 't wel huilen wezen. Je begrijpt eigenlijk niet, dat zoo'n meid zich niet schaamt. Wat er al geen “mevrouw” wil worden! Zooveel als er op mijn hand ligt heeft ze in kas. 't Is een braaf huishouden, daar niet van, maar arm als de mieren.
Oude huis op den ‘Heuvel’.
Was ze nou erg knap, maar ze kan d'r mooi ook wel aan...’ Enz. enz. enz., want er is geen end aan; zóó vloeit de tong van de deugdin-het-midden, ze kunnen er haast geen woordje tusschen krijgen, de andere bestjes. Maar gelukkig voor Antje, dat zij en haar bruidegom dezen vrouwenraad niet op een avondje hoeven te noodigen, met de vroede leden van den Gemeenteraad kunnen ze volstaan.
Standbeeld van Erasmus.