Stille avond.
Naar de schilderij van H.W. Mesdag. [Vervolg van p. 270.]
't Is nu avond, en de luister harer kleuren is vervloden aan verre kim. Maar toch - ze is schoon, in haar glinsterend gewaad van maneglans, in den zacht-parelmoeren schijn harer licht-doorschoten baren. Zie, daar liggen de pinken, luchtig en roerloos op haar doorzichtige vlakte, die langzaam deint en deinend al dichter haar witkoppige golfjes aandrijft op 't drassige strand, waar stil ze weer breken in één lange lijn van gelig-bleek schuim. Aan boord, onder de bruin-rossige zeilen zit het scheepsvolk, veilig, want zonder gevaar is 't verraderlijke water, en een zeurige zeemansdeun en gezaag van harmonika-muziek drijven langzaam landwaarts. Zeevogels schieten neer, scheren over de lichtende golven, een visschersman komt aanwaden.
't Is schoon en zeer vredig; 't is de edele ziel van den kunstenaar, die ons in het kunstwerk de diep-ontroerende majesteit der avondstille zee zoo heerlijk gewaarworden doet, en wel dubbele dankbaarheid is ons volk den man verschuldigd, die èn door eigen èn door 't bijeenverzamelen en te-zien-zetten van anderer fraaisten kunstarbeid zóóveel deed voor de ontwikkeling van kunstzin en schoonheidsbegrip.