Jan van Arkel.
Historische roman uit het einde der 13de en 't begin der 14de eeuw,
door
Albertine Smulders.
(Vervolg.) [Vervolg van p. 223.]
landschap (in den polder), naar een schilderij van p.c. gabriël.
toegevoegd, steeds werd zij met groote heuschheid gediend, de ridder trad geen enkele maal meer den wagen binnen en zijne schildknapen voorkwamen hare geringste wenschen. Ermgaard herkende den weg, dien zij nu volgden, en wist, dat die naar Gorichem voerde; weldra trok men dan ook de rivier over en in den nacht langs de stad; duidelijk zag Ermgaard de zware poorten en de torens der kerk van Sint Vincent oprijzen in de heldere sterrenlucht. Met bitterheid dacht zij, dat zoo hare vijand niet overtuigd was van heer Jan's afwezigheid, hij zich niet zoo dicht onder Gorichem's wallen zou wagen, en weer bekroop haar de angst, dat Van der Lee haar bruidegom soms in een hinderlaag mocht hebben neergestooten. Zij sliep dien nacht niet, maar bad zonder ophouden, dat God haar mocht redden, want na een enkele dagreize zou het slot ter Lee zijn bereikt. Maar dien eigen nacht was God haar nabij. Van der Lee ging met zijne bende oostwaarts, langs de Linge; toen men in den grauwen morgen door het dorp Rekum kwam, eischten de wapenknechten van de dorpers levensmiddelen en toen men niet spoedig genoeg aan hun verzoek voldeed, werd geweld gebruikt. De mannen, die geheel tegen hunne gewoonte in den ganschen tocht zoo omzichtig en rustig waren geweest, barsten los, nu zij zich zoo dicht bij hun roofslot en volkomen veilig wisten. Spoedig stegen de vlammen omhoog en was het nederige dorp een schouwspel van plunder en verwoesting. Luid klepperde de stormklok: 't was het teeken voor de omwonende ridders en dorpers, dat de roofridder weer feest hield, en daar men zich reeds lang had bereid gehouden, kwam men van alle kanten toegeschoten om den gehate en gevreesde te tuchtigen. Van der Lee, den reiswagen niet willende achterlaten, werd buiten het dorp omsingeld, er volgde een vreeselijk gevecht, maar zoo de roovers ook geweldig van zich afsloegen, de verbitterde dorpers, door eenige ridders aangevoerd, gaven geen kamp en eindelijk sloegen Van der Lee's mannen in wilde vlucht. Hij zelf,
van 't paard geworpen, werd door allen ingesloten, reeds meende men hem te hebben overmand, toen hij met een geweldigen uitval zijn zwaard deed bliksemen, den heer Van Asperen uit den zadel stortte, zich op diens ros wierp en zijne knechten achterna zette, die
landschap (zandheuvels), naar een schilderij van anton mauve.