De H. Antonius van Padua.
Naar de schilderij van Murillo.
Murillo - we verhaalden het reeds in het laatste Kerstnummer der Illustratie - was een ijverig leerling der Franciscaner paters en als zoodanig een vurig vereerder van de Heiligen der Seraphijnsche orde. Den H. Antonius van Padua heeft hij meermalen verheerlijkt met zijn rijkbegaafd penseel, en een dezer afbeeldingen, waarvan het origineel in het Ermitage-museum te St.-Petersburg bewaard wordt, zal onzen lezers op den feestdag des algemeen gevierden Heiligen ongetwijfeld welkom zijn.
De vrome overlevering is welbekend: Sint Antonius, overwegend de liefde van onzen Goddelijken Verlosser, Mensch-geworden in het lichaam der Maagd, ziet de wolken des hemels vaneen wijken en Gods Zoon zelven, in de gedaante van een aanminnig kind, tot hem komen.
Heerlijk onderwerp voor een schilder als Murillo, wiens ziel gloeide van liefde voor den wonderdoener van Padua, wiens penseel zoo zeldzaam-schoon de God-menschelijke kindergestalte van den Heiland vermocht weer te geven!
Zie: de Heilige, in zijn bruine ordesgewaad, versleten en zichtbaar hersteld, als ware de drager niet de zoon eens Portugeeschen edelmans, maar de armste zijner arme broeders, knielt op een ruw rotsblok. In de eenzaamheid, hem zoo lief, zoekt hij zijn God, overwegend de gewijde Schriften over de Mensch-wording van het Woord.
Het is stil in het verlaten landschap; geen reiziger kiest den moeilijken weg door de wildernis, over ruwe rotsen en scherpe steenblokken. Maar Antonius, het klooster uitgetreden, is er zoo heerlijk eenzaam, en als hij leest van het Kind, dat in den wit glanzenden nacht ter wereld kwam, van de engelen, die zoo wonderschoon zongen, dat wijd-om de lucht vol was van melodisch geluid, dan is het hem, of een zangerig zoemen van heel ver uit den blauwen hemel komt aangedreven; en hij heft het hoofd, en ziet een zacht blinken, hoog tusschen de donkere rotsen. Nu wordt het wijder en wijder, een wolk van goudlicht, zoo blinkend hel, dat ze weerkaatst op zijn bleek gelaat en een stralende glorie slaat om zijn geschoren monnikshoofd. Hij kan niet langer blikken in den lichtbrand en moet de oogen sluiten; maar de bevende handen houdt hij bewegeloos gestrekt naar het wonder, en een zacht Kinderhandje ligt warm in zijn sidderende rechter: het Kindje Jesus zelf is tot hem gekomen en zegent hem met Zijn opgeheven vingertjes, terwijl Het hem aanziet, zóó vertrouwelijk als een kind den verkoren vriend, maar met de eindelooze goedheid van een God, Die Zijn genade verleent.
Engelkinderen zweven aan op gulden wolken, zwaaien lelietakken, wachtend of het den kleinen Jesus behagen zal weer op te varen, den witten weg langs, ten open Hemel. Nog stralen de rotsen, nog klapwieken de kleine engelen, nog voelt Antonius de warme hand van het Kindje in de zijne, hemelmuziek streelt zijn verrukt gehoor - de Heilige blijft bewegeloos, de oogen wijd-open, de lippen stil, al de vermogens zijner zinnen op het Goddelijke gericht, sidderend van weelde, tot de kracht der gewaarwording bezwijkt en zijn bleeke hoofd neerzinkt op het heilige boek....
Des avonds van dien dag vonden hem zoo de monniken; toen zij het boek wilden sluiten, kuste Antonius met teedere godsvrucht de bladen, waar de voetjes van het Christuskind hadden gerust.