Een dag bij de bijen.
Toen Apis, de kleine, nijvere bij, tegen den middag van een mooien zomerdag, den korf wilde binnengaan om het stuifmeel en den nectar, waarmede zij beladen was, weg te brengen en in het veld weer nieuwe te gaan halen, kwam een groote hommel statig de deur uit, duwde den schildwacht, die daar op post stond, ruw ter zijde en stootte bij ongeluk de beladene werkster bijna van den smallen rand af. Hij nam niet de minste notitie van de moeite, die zij had, om met haar vracht weer op het plankje te komen, maar vloog naar een naburige maluwplant, waar reeds enkele van zijn soort vóór hem waren aangekomen, om in de heerlijke zon hun middagdutje te doen.
Apis ging met verscheidene van haar zusters, die ook zwaarbeladen kwamen aanvliegen, den korf binnen.
Wat ook Apis en de schildwacht tegenover den grooten nietsdoener mochten voelen, zij lieten niet blijken dat zij boos waren. De schildwacht nam eenvoudig zijn plaats aan de deur weer in en Apis ging met verscheidene van haar zusters, die ook zwaarbeladen kwamen aanvliegen, den korf binnen.
De bijenkorf stond in een grooten tuin, tusschen bloembedden; vlak b[ij], achter een muur groeiden er groenten, en mijlen in den omtrek waren boomgaarden en velden vol bloemen. 't Inwendige van den korf was verdeeld door prachtige wanden van was, waarin aan beide zijden zeshoekige cellen waren gemaakt; met meetkundige juistheid was er van de ruimte partij getrokken en alles was door de bijen zelf vervaardigd, sinds de Aprilzon haar uit haar winterslaap had gewekt.
De grootste natuurkundigen, die de bijen bestudeerd hebben - en er is heel wat over dit wondervolle beestje geschreven - hebben het geheim niet kunnen doorgronden, hoe de bij haar was maakt en hoe zij haar kunstige cellen bouwt, die een meetkundig wonder zijn, daar de hechtheid en sterkte er van juist bestaan in haar eigenaardigen bouw, haar eigen vorm en haar ligging tegenover de andere.
Reamur, die bijzonder belang stelde in de bouwkunst der bijen, gaf aan Koenig, den beroemden Duitschen meetkundige, dit vraagstuk op: om te berekenen welke zeshoekige cel met een pyramide tot basis, die uit drie gelijkvormige vlakken bestond, het minste materiaal vorderde. Koenig rekende dit uit en toen nam Maraldi, een ander groot geleerde, nauwkeurig de maat van een bijencel. 't Verschil was zeer onbeduidend, maar Maeterlinck zegt, dat de vergissing, zoo er al eene geweest is, door Maraldi werd begaan en niet door de bijen, daar het eene onmogelijkheid is een cel met de vereischte nauwkeurigheid te meten.
In den korf, waar Apis leefde, waren meer dan 100.000 dezer cellen gevuld met nieuwen honing en met stuifmeel en bijenbrood als voedsel voor de jongen; in zoowat 60.000 cellen was de komende generatie neergelegd: de larven en de poppen, terwijl in het heiligdom, in het diepste van den korf bij een geheimzinnig schemerlicht zes grootere cellen lagen, waarin zes poppen; daarvan zou één de toekomstige koningin zijn.
Al de bijen, die niet buiten bezig waren, zwermden over de wassen wanden, zoodat die geheel onzichtbaar waren, want de bevolking van den korf had nu haar hoogste punt bereikt. Er bevonden zich daarin een koningin, twee- of drieduizend hommels en 90.000 werksters, waaronder eeredames der koningin, voederhaalsters, kindermeisjes, kamermeisjes, bouwmeesteressen, wasmaaksters, metselaars, wanners, draagsters, capsulemaaksters, beeldhouwsters en amazonen van de lijfwacht.
En, ofschoon er 90.000 werksters waren en slechts twee- of drieduizend hommels, waren deze luiaards de eenige, die den voortgang van het werk hinderden. Sommige van hen bevonden zich voor de open honingvaten, hun kop er heelemaal ingedompeld en met haar lichaam den weg versperrend. Andere sliepen en hadden de beste plaatsjes daartoe uitgekozen, zonder op den last te letten, dien zij hun nijveren zusters aandeden, en anderen wandelden besluiteloos rond, alsof zij bij zichzelf overlegden of het wel de moeite waard was om buiten op een bloem te gaan slapen, terwijl men het net zoo goed in den korf kon doen, waar men den honing weer dadelijk bij de hand had, als men ontwaakte.
Grooter en sierlijker uitgedost dan de gewone bijen, met hun zwarte helmen en pluimen, gele vesten en prachtige mantels, deden de hommels juist, alsof de korf hen toehoorde en de werksters alleen bestonden om hen te dienen. Een tragisch lot wachtte hen echter. Eén slechts van hen allen zou gespaard blijven als metgezel voor de toekomstige koningin en ook hij zelfs zou de huwelijksreis niet overleven; de andere zouden onbarmhartig worden vermoord vóór het koude seizoen begon.
Apis legde zorgvuldig het roode stuifmeel, dat zij verzameld had, in den korf.
Apis, die dien morgen in de anjelieren had gewerkt, legde zorgvuldig het roode stuifmeel, dat zij verzameld had, in den korf; een andere bij, die geel stuifmeel van de lelie medebracht, legde dit weer op een andere plaats in de voorraadkamers, en zoo bracht weer een ander, die haar voorraad bij de witte klaver had gevonden het stuifmeel in de afdeeling voor die bloem bestemd, want de bijen brengen nooit stuifmeel van verschillende kleur en soort bij elkaar en een der duurste plichten van de huishouding is het juiste sorteeren van den oogst, naar het soort en naar de bloem, waarop hij verzameld is.
Behalve haar voorraad stuifmeel brengt iedere bij eene zekere hoeveelheid nectar binnen, dien zij van bloemen en planten heeft opgezogen en in haar honingzak tot honing verwerkt; deze wordt dadelijk in de daartoe bestemde vaten gebracht. Iedere minuut kwamen vijftig en meer kleine voederhaalsters binnen, maar geen enkele maal vergisten zij zich, als zij zich van haren buit ontlastten en geen oogenblik hielden zij zich op, nadat zij de provisiekamers bezocht hadden.
Even ijverig waren al de andere - de koningin het vlijtigste van alle. Er waren nog maar een paar honderd cellen open, waarin zij de eieren moest leggen, die den korf weer zouden bevolken, en geduldig ging zij van de een tot de ander, eerst haar kop er instekend om zich te overtuigen, dat zij in orde waren om den kostbaren last te ontvangen.
Haar hofdames, wier aantal altijd van zes tot twaalf bedraagt, volgen haar van cel tot cel, voorzien haar regelmatig van honing en letten op iedere beweging; zij zorgen er vooral voor, dat zij niet meer dan één ei in een cel legt en verwijderen die te veel zijn. De koningin legt van twee tot zes eieren achter elkaar en wacht dan even; een gezonde koningin legt twee eieren per minuut, weken achtereen.
Deze eieren zijn 1/14 duim lang en 1/70 van een duim in diameter en professor Cheshire beweert, dat op sommige tijden een koningin twee- à drieduizend eieren kan leggen in vier en twintig uur. Hij berekent, dat zij zoodoende dagelijks tweemaal haar eigen gewicht aan eieren geeft.
Intusschen waren honderden bijen in de cellen bezig, waar de jongen lagen; dit werk wordt gewoonlijk door de jongere bijen gedaan, die nog niet sterk genoeg zijn om uit te vliegen of het zwaardere werk van den korf te doen. Als de jonge bij pas uit het ei komt, is zij een geelachtig wormpje, die in een halven cirkel gedraaid in haar cel ligt en alleen levensteekenen geeft door nu en dan tegen den wand der cel te krabben, als zij honger heeft.
De kleine verzorgsters passen haar trouw op; zij gaan in de cellen om ze te verzorgen en schoon te maken en voeden ze voortdurend met bijenbrood, dat gemaakt is van honing, stuifmeel en water, zij dienen dit toe op de punt van haar tong. Uren achtereen gaan deze kindermeisjes van cel tot cel, om de hulpelooze kleintjes te verzorgen, tot haar plaats weer door andere wordt vervangen.
Slechts vier dagen wordt de larve dus gevoed en in dien tijd neemt haar gewicht 1400 maal toe. Dan maakt de verzorgster de opening der cel met was dicht en laat de bewoonster alleen, om zich in haar cocon te spinnen, waarin zij van worm insect wordt en eindelijk, twintig dagen nadat zij als ei in de cel kwam, verbreekt zij de deur harer gevangenis en komt als een bleeke en spookachtige, maar toch volwassene bij te voorschijn.
Bij de zes koninklijke cellen houden weer andere de wacht over de prinsessen, die maar zestien dagen noodig hebben om