De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
De Passie des Heeren.
| |
[pagina 103]
| |
nes Baptist, de schutspatroon van Florence en St. Marcus, die van het klooster, vormen den eerestoet met Laurentius, Cosmas en Damianus, de naamheiligen der Medici, schenkers van het kunstwerk. De rechterzijde van het tableau beeldt het kloosterlijk leven uit. Men houde hier in het oog, dat de vrome schilder bijna uitsluitend, en in San Marco vooral, tot stichting zijner Dominikaansche medebroeders arbeidde en voor hen de algemeene geloofswaarheden tot een partikuliere beteekenis beperkt. Op symbolische wijs bracht Fra Angelico hier de grondvesters der orden onder het Kruis te zaam. Hoe verscheiden die stichtingen ook zijn mogen in kleed en levenswijze, allen hebben van dezelfde goddelijke lichtzon één straal opgevangen en zenden dien weer uit in doel en arbeid hunner orden. St. Dominicus - een heerlijk geteekende figuur - stelt zijn eigene orde en het ordesleven in het algemeen onder de schutse van Jesus' Kruis. De H.H. stichters Basilius, de vader der Oostersche monniken, Hieronymus, Augustinus, Franciscus, Benedictus, diens geestelijke zonen Bernardus, Romualdus en Joannes Gualbertus, allen op onderscheidene en zeer individueele wijs getypeerd, zij volbrengen vol hoogen eerbied de doodswake bij hun gestorven Meester. In al die nuanceeringen van staande, knielende, gebogene, weenende of overwegende figuren, in alle die trekken van weemoedige droefheid en bitter zieleleed, bij eenigen verinnigd tot een aangrijpende smartevervoering, blijft de meester trouw aan de zelfbeheerschte majesteit en rustige ziele-overweging, die van het gekozen motief het eigenlijke wezen is. ‘Zoolang er een schilderkunst bestaat,’ zegt een Duitsch kunsthistoricusGa naar voetnoot1), ‘zal men die gestalten bewonderen om de tot dusver nog nooit bereikte intensiviteit der uitdrukking. Kontrasten van overgeving, smart, overweging zullen wel nergens gelijk hier tot één geheel te zamen werken.’ De overweging, ‘schouwingh’ werd in de middeleeuwen niet enkel door den kloosterling, maar ook door den godsdienstigen leek zeer vaak beoefend, gelijk deze ook op meer innige wijs met de waarheden zijner geloofsleer en met haren diepen zin en waarde voor het leven ten volle vertrouwd was. Gelijk hij kinderlijk-eenvoudig en met het vurigst vertrouwen wist te bidden, gelijk hij met stichting de godsdienstige, dramatische voorstellingen aanschouwde - in een meer beperkten zin als b.v. het passie-spel te Oberammergau - zoo dichtte of hoorde hij voordragen de religieuze zangen en vrome legenden, zoo overwoog hij ook de beelden en schilderingen op altaarbladen en muurvakken. Waarin ook in die dagen gebrek aan ontwikkeling was, niet in het inwendige zieleleven, want ‘die stadighe ghedenckenisse - aldus ten onzent in het sermoen eens tijdgenootsGa naar voetnoot2) van Fra Angelico - deser passien, maect van enen ongheleerden enen seer wel gheleerden en den onconstighen (onkundigen) ende den ongheleerden doetse opwassen in meisters; meisters seg ic niet der consten die opblaest, mer der minnen, die stichtet. Want dese passie is een boec des levens, in welker men vijnt al dat totter salicheit noot is. Dit boec leert van allen dingen ende men gevoelt dattet overbestort is mit honichvloyender zueticheit. Mer opdat men dat boec des crucen leren mach, daertoe en behoeft men gheen constige ende meisterlike bedudinge, mer puer ende eenvoudige ynnicheit; want als men dit boec opluuct ende ontslutet, so werden geleert ende gevoedet die gedachten der oetmoedigher, mer die homoedighe, hovaerdighe menschen sellen ledich ende vastende wech gaen.’ Een geheel ander, meer tragisch karakter toonen de drie of vier pietà-schilderingenGa naar voetnoot1), die wij van Fra Angelico bezitten.
De Christus was gestorven; met heiligen eerbied is het goddelijk lichaam van het kruishout afgelaten en zal weldra worden nedergelegd in het nieuwe graf. De trouwe, aanhankelijke vrienden Nicodemus en Jozef van Arimathea hebben hun kostbare taak volbracht en in onderling gesprek over het wondervolle lijden des Verlossers zijn zij neergeknield, de eereplaats latend aan 's Heeren troostelooze Moeder, Maria. Zij heeft alles met Hem doorstaan; zij leed de pijnen mee en thans lijdt zij die nogmaals over, nu zij de felle kwetsuren ziet, die men haar God en Kind heeft geslagen. Gestorven is Hij, en zij heeft niet mogen sterven voor Hem; zij moet leven nog vele, verre jaren het bange, lange leven, gescheiden van haàr Zoon. Zoolang mogelijk zal zij althans zijn goddelijk lichaam bezitten en gelijk weleer, doet zij het heilig hoofd rusten tegen haar moederharte en met de teederste liefde kust zij nog eenmaal, voor het laatst, het lieve gelaat van haar Kind en dan zal men Hem opnemen en scheiden van haar af en men zal het doodskoude lichaam verbergen achter dien zwaren, wreeden spelonksteen van het graf. De smart van Maria is zoo innig doorleefd; het is geen teere verkwijning, geen neerslaande zwakheid, het is het Revende moederhart, brekend bij den dood van het geliefdste Kind. Droeve Moeder, hoe zijt gij, Juda's uitverkorene bruid, geworden tot de Mater Dolorosa, tot de Moeder aller Smarten! Hoe zou uw hart bezwijken, vaneengereten door uw onuitspreekbaar liefdewee, zoo uw ziel geen kracht had gesmeekt van uw afgestreden, uw gestorven Kind, in Wien uw ziele kracht tot de heiligste onderwerping put. Hoe werdt gij toen, o aller Moeder, het flonkerend licht der redding, de ‘sterre der hoop’ voor allen, die in lijdensdruk oog en hart naar u wendden om voorspraak bij uw goddelijken Zoon. St. Joannes en eene der vrouwen hebben - geheel naar de oude school van Giotto - de handen van den Heiland opgeheven; Maria Jacobi aanschouwt met verwondering en mededoogen 's Heeren diepe kruiswonden en Maria Magdàlena, de vurige bekeerlinge, volgt haar Redder ook na Diens dood; nog immer acht zij zich onwaardig om naderbij te worden geduld en weet zich gelukkig, zoo zij slechts 's Heeren voeten kussen mag in harer liefde matelooze dankbaarheid. De ‘Verheerlijkte Christus’ (blz. 109) is een lunette - de vorm geeft het reeds aan - boven een der deuren en wel van de eerste gang uit San Marco. De Christus is verrezen uit den doode; de lijdenskwetsuren zijn alle geheeld, want verheerlijkt is het lichaam van den Godmensch, het draagt geene teekenen van zwakheid meer. De vijf kruiswonden zijn behouden, blijvend de glorieuze bewijzen van betoonde, goddelijke liefde en kracht; de spotkroon van doornen - weleer door den Man van Smarten gedragen - werd omgloried door den driestraligen nimbus der goddelijke volkomenheid. Christus verrees en welhaast zullen Zijne vrienden en de vrome vrouwen (blz. 108) komen en zoeken naar zijn gestorven lichaam, ‘dragendeGa naar voetnoot2) de specerijen, welke zij bereid hadden. En ingegaan zijnde, vonden zij het lichaam des Heeren niet. En in het graf tredende, zagen zij een jongeling, omhangen met een wit kleed en zij werden verbaasd. Hij zeide tot haar: Verschrikt niet; gij zoekt Jezus van Nazareth, die gekruist is; Hij is verrezen, Hij is hier niet, ziet de plaats, daar zij Hem gelegd hebben.’ De sterk belichte schildering, de vredevolle stemming van het geheele tableau, de lichtere opvatting en afteekening toonen een karakter geheel verschillend van de motieven, die vooraf zijn gegaan. De bloemen zijn weer opengegaan, de fijne, teere, geheel in details bewerkte bloemen van Fra Angelico, dezelfde die er geuren en fleuren in de stukken zijner wondere Paradijzen; ook de palmen, de vredeboden zijn weer opgebloeid voor de grafspelonk. Verrezen ten hemel, liet de Christus Zijn Engel achter en met hem de zekerheid Zijner opstanding en der vervulling Zijner beloften. ‘Opgestaan, ben ik nog te midden van u,’ zoo luidt het troostwoord, dat Fra Angelico den Christus doet spreken tot de geloovigen.
Nog vele jaren arbeidde de vrome kunstenaar in zijn geliefd klooster te Florence, tot hij in 1445 aan den wensch van Paus Eugenius IV gehoor gaf en in Rome zijn kostbaren arbeid voortzette. Nog tien jaren gaf hij daar en in Orviëto de meest artistieke blijken van een onverzwakte, zelfs verhoogde kunstkracht en stierf in de stad der Pausen in 1455. Zijn waarschijnlijke beeltenis werd gehouwen op den steen, welke zijn graf bedekt in de kerk zijner broeders, S. Maria sopra Minerva.
M.C. Nieuwbarn, O.P. Nijmegen. |
|