De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 20
(1903)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
[Nummer 5]Bloemensier voor kerk en altaar.Er zal in hetgeen hier aan de aandacht der lezers bescheidenlijk wordt voorgesteld, niet zoo zeer antwoord gegeven worden op de vraag: welke bloemensier gepast, welke minder waardig is. Reeds een paar malenGa naar voetnoot1) heb ik beproefd, dat antwoord te geven, door de bloemen van Gods heerlijke natuur dringend aan te bevelen, en op te komen tegen het wel gemakkelijk, maar toch bijna altijdGa naar voetnoot2) zoo onedel, gebruik van gemaakte bloemen.
bloemenstanderds in de parochiekerk van ouderkerk a/d amstel.
Plaat 1. Er blijft namelijk de vraag te beantwoorden: hoe we met natuurlijke bloemen het best sieren zullen. Doch ook bij de beantwoording van deze vraag zal ik mij niet begeven op het wijde veld van smaak en grillige mode, maar alleen die wijze van sieren behandelen, welke wel als de meest gebruikelijke voorkomt, doch waarop naar mijne meening veel is af te wijzen. Wat bedoel ik hier met de meest gebruikelijke wijze van bloemensier? - Deze dat | |
[pagina 34]
| |
men altaar of heiligebeeld omzet en omringt met bloemen en heesters, maar daarbij steeds verborgen wil houden, op wat wijze al die heerlijkheid in elkaar zit. Immers, voor zoover de bloemensier niet rust op altaartrede, op retabel of kaarsenbank of op voetstuk van het beeld, zweven de overige planten eigenlijk gezegd in de lucht; want heel de verdere stellage wordt met zorg voor de biddende of feestvierende blikken verborgen gehouden. In deze manier nu van sieren bestaat zoogezegd de geheele kunst onzer bloemisten. Kunt ge het meeste geld besteden, welnu, dan krijgt ge wel het fijnste en keurigste; maar de manier zelve blijft onverbiddelijk dezelfde. Bergen zal men u opbouwen van heesters en bloemen; het altaar zal als uit een bosch oprijzen, van alle zijden tot benauwens toe met bloemen en groen omzet; het beeld van den feestheilige zal zelf menigmaal zweven tusschen het groen, wijl het voetstuk ook al schuilgaat achter den pronk, die er omheen groeit en bloeit. Tegen deze wijze nu van bloemensier is, dunkt mij, drieërlei bedenking te maken. Vooreerst is ze zeer eentonig, vervolgens in strijd met de gezonde begrippen van bouw en samenstel en ten derde menigmaal hinderlijk aan de inachtneming der rubrieken of voorschriften van den eeredienst. Ik wil nu in dit opstel beschrijven, hoe ik getracht heb, de bloemensier op zulk eene wijze aan te brengen, dat ze vooreerst gemak geeft voor afwisseling, dat ze vervolgens van gezond samenstel is, en dat ze ten laatste geen overtreden der kerkgebruiken veroorzaakt. Aan den kaarsenluchter of -standerd heb ik de inrichting ontleend van een bloemenstanderd. Bij dezen zijn 1o. de armen verzetbaar: dit geeft gelegenheid tot verandering, blijft 2o. de bouw zichtbaar en strekt te gelijk tot sieraad, en staat 3o. het kerkmeubel geheel vrij van de altaartafel en dus aan geenerlei ceremonie in den weg. De houten kolom is achtzijdig en rust op een drievoet, waaraan echter ook een vierde voet kan worden toegevoegd. Een driezijdig voetstuk zal doorgaans voldoende zijn, wijl de bloemen wel zelden anders dan in een halven cirkel geplaatst zullen worden. Aan de kolom zijn op gelijke afstanden van 30 centimeter ijzeren krammen ingevoegd, waarin de armen worden aangehaakt, terwijl hun onderste deel steun vindt op eene ijzeren pin, die in de kolom gaat. Volgen de armen (naar de hoogte) onmiddellijk op elkaar, dan kan ook altijd de bovenste nog steun vinden op den onderste. In hoogte zijn dus alle armen gelijk, maar in lengte verschillen ze; en zoo kunnen aan den bloemenstanderd verschillende vormen gegeven worden, gelijk de platen het uitwijzen. De armen worden aan elkaar verbonden door ijzeren platen, van zulk eene grootte als de kring, die zich vormt, het vereischt. Deze platen, die niet breeder behoeven te zijn dan voldoende is om een bloempot te dragen, vatten door ingesnedene en omgebogene lipjes de armen vast. Het verdere samenstel vormen zinken platen, die langer of korter naar de grootte der ijzeren, op deze gelegd worden, en een schuin opstaande zijde hebben; zij bedekken de bloempotten.Ga naar voetnoot3) De houten standerd is bij mij van een krachtig roode kleur, met goud en zwart op snijkanten en vellingen. De ijzeren platen zijn zwart geverfd, de zinken bladgroen, doch verlevendigd door een roomwitte teekening, die ik ontleend heb aan modellen voor borduurwerk.Ga naar voetnoot4) Zoo is nu vooreerst afwisseling in vorm mogelijk gemaakt. De piramide-vorm staat afgebeeldGa naar voetnoot5) op plaat 3. Men kan echter naar verkiezing een of meer rondten weglaten, wanneer de voorraad van bloemen kleiner is, of wanneer men aan de piramide een vlugger aanzien geven wil. Men is tot die uitlating natuurlijk verplicht, wanneer men den omgekeerden vorm verkiest, op plaat 1 afgebeeld. Plaat 2 vertoont den peervorm: zeer smal van onderen, het breedst midden in, en dan weer versmald bovenaan; een vorm zeer gepast, wanneer men een beeld te versieren heeft. Men kan ook het beeld zelf op het toppunt van den bloemenstanderd plaatsen, en, wanneer men dan de versiering als geheel vrijstaand behandelen wil, armen aanhangen aan alle acht zijden, zoodat de bloemensier volkomen rond staat. Is soms aan de eene zijde eens altaars minder plaats (gelijk mij in de Meimaand aan het Maria-altaar overkomt) dan kunnen aldaar de kortere armen gebruikt worden. Dat vervolgens het geheele samenstel zichtbaar blijft, geeft ten tweede niet alleen voldoening aan de eischen, welke voor een wélbedachten bouw gesteld mogen worden, maar strekt ook tot sieraad bovendien, wijl de kleurige beschildering niet weinig bijdraagt tot verlevendiging van het geheel, zoodat bijv. op blz. 33 de vorm der omgekeerde piramide eenigermate het aanzien geeft als waren er drie bloemenmanden boven elkaar aangebracht. Eindelijk, het altaar blijft geheel vrij; en dit is van bijzonder gewicht ten aanzien van de voorgeschrevene rubrieken of kerkgebruiken. Hoe menigmaal toch ziet men het altaar zóózeer met bloemen en heesters omzet, dat het aan diaken, subdiaken, misdienaars hoogst moeilijk, zoo niet onmogelijk is, zich aan de zijde des altaars dáár te plaatsen waar de rubrieken het voorschrijven. Zoo behoort ook de altaartafel niet slechts van boven maar ook ter zijde bewierookt te worden: menigmaal onmogelijk uit te voeren wegens al het lommer waaruit het altaar oprijst, als een ridderburcht uit een bergwoud. En niet slechts ter zijde, maar ook bovenop moet de altaartafel, bepaaldelijk vlak vóór het H. Tabernakel, van bloemen vrij blijven. Dit laatste is uitdrukkelijk bij decreet van de Congregatie der Riten dd. 22 Januari 1701 voorgeschreven.Ga naar voetnoot6) En men begrijpt gemakkelijk de reden; dat het namelijk ongepast is, het hoogheilig verblijf van O.H. onder Sacramenteele gedaante aan de blikken der geloovigen te onttrekken. En al is het nu waar, dat in onze Loven het H. Sacrament plechtig ter aanbidding uitgesteld is op den troon boven het tabernakel, dan is dit nog geen reden, waarom het tabernakel zelf, waarin immers altijd de ciborie toch aanwezig blijft, iets van zijne waardigheid en verhevenheid zou mogen inboeten, Daar komt bij, dat bloemvazen vóór het tabernakel geplaatst, doorgaans bij uitstelling en wegsluiting van het H. Sacrament in den weg staan, en er, wijl ze vaak bovenmate groot zijn, menigmaal kostershanden aan te pas moeten komen om ze weg te ruimen. De opmerkzame lezer zal hier zeggen, dat ik met de behandeling van dit laatste punt eigenlijk, gemeenzaam gezegd, mijn boekje te buiten ga. Dit is wel waar, want inderdaad heeft de bloemenstanderd met de bloemenvaas die vóór het tabernakel geplaatst wordt, al weinig uitstaan. Toch deed ik het met opzet; en zie hier waarom. Het eerste gedeelte van dit opstel is vooral gericht tot de geestelijkheid, bij wie de leiding berusten moet van de bloemensier; het laatste gedeelte meer bijzonder tot de leeken onder de lezers. En nergens beter dan in de kolommen der Illustratie kan ik hen bereiken. Zij namelijk zijn het doorgaans, die niet schromen, hunne (zeggen we liever: hare) bloemenmand onzen Heer in Zijn Liefdegeheim aan te bieden, en daarmee eene schoone en keurige hulde denken te brengen. Zoo hoog loffelijk nu deze bedoeling ook zij, moet er toch beleefdelijk gewaarschuwd worden, dat in zake van kerkgebruik en versiering nimmer iets waarlijk schoon of stichtend genoemd mag worden wat door de Kerk zelve wordt afgekeurd. En zoo zal, naar ik vertrouw, de lezer nu toch wel willen toegeven, dat mijn overloopje van den bloemenstanderd naar de altaar-bloemenvaas nog zoo heel steil niet was. Laat mij eindigen met te verklaren, dat ik met afbeelding en beschrijving slechts den weg heb trachten te wijzen, langs welken men tot eene meer passende bloemensier zal kunnen geraken. Wie zich met de vervaardiging onzer kerksieraden bezighouden, mogen, dat is mijn innige wensch, andere vormen, en van edeler stof, uitdenken en ontwerpen, die geschikter, smaakvoller en prachtiger zullen zijn.
Ouderkerk a/d Amstel. J.J. Graaf. |
|