Bij de Platen.
De vogel gevlogen -
De vogel was gevlogen, - de vogel, dien het zooveel moeite, waakzaamheid en volharding had gekost te vangen. De burgemeester was opgetogen geweest over het veldwachterlijke heldenfeit: ha, eindelijk had men den brutalen oplichter in handen. Ditmaal zou hij zijn gerechte straf niet ontgaan. Voor den nacht zou hij in het arrestantenhok in het raadhuis worden opgesloten, om morgen al in de vroegte naar de stad overgebracht en in handen der justitie gesteld te worden.
Dien nacht sliepen burgemeester en veldwachter en al de dorpelingen - natuurlijk reeds van het heuglijk feit op de hoogte - gerust, te gerust.
Welk een ontgoocheling den volgenden morgen, toen de hoogste plaatselijke autoriteiten, gezamenlijk naar het raadhuis getogen, het nest ledig en den vogel gevlogen vonden!
Die ontgoocheling, maar meer nog verbazing, bewondering zelfs, voor zóóveel handigheid als de uitbreker aan den dag had gelegd, ligt op het gezicht der dorpsnotabelen duidelijk te lezen. De burgemeester, in het midden, maakt nog, betrekkelijk, het draaglijkst figuur, de secretaris met zijn ganzepen ziet er niet bepaald snugger uit, maar de derde man met open mond en in elkaar geslagen handen is gewoon perplex. ‘Neen maar, zoo'n gewiekste kerel!....’
Het is voor den beschouwer een koddig tafereel, maar men moet zich in de situatie verplaatsen, om ten volle de gewaarwordingen te kunnen beseffen, die de in gewone omstandigheden zoo kalme zielen dezer dorpsgrootheden op dit moment beroeren.