De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKrijgsgevangen in den Kaukasus,
| |
[pagina 399]
| |
nog onvoorzichtiger om over zijn plan te spreken, vóór het was uitgevoerd. De Tjetsjengen, die op de grenzen wonen en vreedzame Tjetsjengen genoemd worden, hebben zich aan Rusland onderworpen. Zij komen vrij in en uit Mosdok, hoewel het meerendeel van die lieden betrekkingen onderhoudt met de bergbewoners, en zeer dikwijls deelneemt aan hun rooftochten. Deze laatsten, ingelicht omtrent de reis van Kascambo en den dag van zijn vertrek, trokken hem in grooten getale tegemoet en spanden hem een valstrik. Op ongeveer twintig wersten van Mosdok, achter een heuveltje met kreupelhout begroeid, werd Kascambo aangevallen door zevenhonderd bereden roovers. Terugtrekken was onmogelijk; de Kozakken sprongen uit het zadel en hielden zeer moedig stand, daar zij vast rekenden op bijstand van uit het naastbijzijnde blokhuis. De bewoners van den Kaukasus, hoewel ieder voor zichzelf zeer moedig, zijn niet in staat om gezamenlijk tot een aanval over te gaan. Zij zijn daarom al zeer weinig gevaarlijk voor een troep, die flinken tegenstand biedt, maar zij hebben goede wapens en schieten uitstekend. In dit geval maakte hun overmacht den strijd te ongelijk: na een langdurig geweervuur was de helft der Kozakken gedood of buiten gevecht gesteld. De overblijvenden hadden van de gevallen paarden een cirkelvormige borstwering gemaakt en verschoten aldus hun laatste patronen. De Tjetsjengen, steeds vergezeld op hun strooptochten door Russische deserteurs, die zoo noodig als tolk dienst doen, lieten den Kozakken toeroepen: ‘Levert ons den majoor uit, of wij schieten u allen dood!’ Kascambo was overtuigd, dat zij de daad bij het woord zouden voegen, en om zijn manschappen te redden, besloot hij zich over te geven. Hij stelde zijn degen in de handen zijner Kozakken, en schreed alleen voorwaarts naar de Tjetsjengen, die onmiddellijk met vuren ophielden. Het was hun slechts te doen om den majoor levend in handen te krijgen, ten einde een losprijs te kunnen bedingen. Nauwelijks had hij zich overgegeven, of in de verte daagde de ijlings toegezonden hulp op; 't was echter te laat; de roovers verwijderden zich snel. Kascambo's denchikGa naar voetnoot1) was achtergebleven met den muilezel, die de bagage van den majoor droeg. In een bergholte verborgen, wachtte hij den uitslag van het gevecht af, toen de Kozakken hem ontmoetten en het ongeluk van zijn meester meedeelden. De brave knecht besloot aanstonds het lot van den majoor te deelen en sloeg den weg in, waarlangs de Tjetsjengen zich hadden teruggetrokken. Den muilezel met zich voerende, volgde hij het spoor der paarden, doch bij het vallen van den avond ware hij verdoold geraakt, indien een der achtergebleven Tjetsjengen hem niet had ingehaald. Deze bracht hem in het vijandelijk kamp. Bij het wederzien van zijn denchik, die uit vrije beweging hem in zijn ongelukkig lot gevolgd was, ontroerde de majoor op zichtbare wijze. De Tjetsjengen verdeelden onmiddellijk onder elkander den onverwachts toegevoerden buit: bij wijze van bespotting werd den majoor slechts zijn guitaar gelaten. Ivan, zoo heette de denchik, nam ze in ontvangst, en weigerde ze weg te werpen, zooals zijn meester hem gelastte. ‘Waarom nu al den moed verloren,’ zei hij, ‘de God der Russen is groot! 't Is immers in 't belang van die roovers om u goed te verzorgen; zij zullen u hoegenaamd geen kwaad doen.’ Na een rust van eenige uren wilde de bende zich weer op marsch begeven, toen een hunner spionnen zich aanmeldde en berichtte, dat de Russen steeds voorwaarts trokken: de garnizoenen der verschillende blokhuizen zouden zich vereenigen om hen te vervolgen. Er werd krijgsraad gehouden. Hun verblijfplaats moest geheim blijven, niet alleen om een bevrijding van den gevangene te voorkomen, doch ook uit vrees den vijand met de ligging hunner dorpen bekend te maken en zoodoende zich de wraak van de Russen op den hals te halen. De Tjetsjengen splitsten zich en rukten op langs verschillende wegen. Tien voetgangers zouden de gevangenen begeleiden, terwijl een kleine honderd ruiters een andere richting namen, als die waarin Kascambo werd weggevoerd. Men trok hem zijn bespijkerde laarzen uit, en noodzaakte hem, evenals Ivan, om het grootste gedeelte van den morgen barrevoets te loopen. Zoo kwam het kleine geleide bij een snelvlietend riviertje. Om ieder spoor van hun tocht zorgvuldig te verbergen, marcheerden zij een halve werst bronwaarts over het gras van den oever, en daalden toen op een zeer steile, met doornstruiken begroeide plaats in de bedding af. De majoor was zoo uitgeput, dat men hem met gordels moest ondersteunen om hem bij de beek te brengen. Zijn voeten waren bebloed en hij kreeg zijn laarzen terug om den verderen weg af te leggen. In het eerste dorp, waar zij aankwamen, was Kascambo zoo zwak en zoo afgemat, geestelijk echter meer dan lichamelijk, dat zijn bewakers voor zijn leven vreesden en hem menschelijker behandelden. Men gunde hem wat rust en gaf hem een paard, maar om de Russen op een dwaalspoor te brengen, en den gevangene zelf te beletten inlichtingen omtrent zijn verblijf aan zijn vrienden te verschaffen, transporteerde men hem van het eene dorp en dal naar het andere, op welke tochten men hem bovendien nog zeer dikwijls blinddoekte. Op deze wijze trok hij een breede rivier over, naar hij meende de Sonja. Men behandelde hem echter welwillend, gaf hem voldoende voedsel en schonk hem de noodige rust. Doch bij zijn aankomst in het afgelegen dorp, waar hij voortaan verblijven zou, veranderden de Tjetsjengen eensklaps van gedrag te zijnen opzichte, en begonnen hem op alle mogelijke manieren te folteren. Hij werd geboeid aan handen en voeten. Om zijn hals deden zij een ketting, waaraan een eiken blok hing. De denchik werd minder wreed behandeld; zijne ketenen waren minder zwaar, zoodat hij in staat was zijn meester eenige kleine diensten te bewijzen. Onder zulke omstandigheden en bij iederen nieuwen smaad, den majoor aangedaan, kwam er een man bij hem, die Russisch sprak, en hem te kennen gaf, zoo spoedig mogelijk zijn vrienden om het losgeld, tienduizend roebels, te verzoeken. De ongelukkige gevangene was niet in staat zelf zoo'n groote som te betalen. Zijn eenige hoop bleef op het Gouvernement gevestigd, dat eenige jaren geleden een op dezelfde wijze gevangen kolonel had vrijgekocht. De tolk beloofde hem schrijfgereedschap, en gaf hem de verzekering, dat zijn brief aan 't goede adres zou worden bezorgd. Doch nadat de majoor hierin had toegestemd, bleef de man weg, en gebruikte men dezen tijd om Kascambo op ergerlijke wijze te mishandelen. Men hongerde hem uit; de mat, waarop hij sliep, en het zadelkussen, waarop hij zijn hoofd ter ruste lei, werden hem ontnomen. Toen eindelijk de tolk weer verscheen, deelde deze hem in vertrouwen mee, dat wanneer men aan de linie de gevraagde som weigerde, of de betaling er van uitstelde, de Tjetsjengen zich de uitgaven te zijnen laste zouden besparen, en niet in moeilijkheden wilden geraken om zijnentwille, en hem dus eenvoudig zouden dooden. Dit had slechts ten doel, om Kascambo te bewegen in dringender bewoordingen te schrijven. Eindelijk bracht men hem papier en een pen, op Tartaarsche wijze uit riet gesneden; men ontdeed hem van hals- en handboeien, opdat hij beter zou kunnen schrijven. Toen de brief gereed was, werd hij vertaald en den hoofden voorgelezen, die hem aan den linie-commandant zouden doen toekomen. Vanaf dit oogenblik werd Kascambo minder wreed behandeld: zijn boeien bestonden uit een enkelen ketting, die rechterhand en -voet verbond. De man, onder wiens toezicht hij stond, was een zestigjarige, reusachtige oude, met een woest uiterlijk en wreed karakter. Twee zijner zonen waren gevallen in een schermutseling met de Russen. Er kon dus in het gansche dorp geen betere bewaker voor den gevangene worden gevonden. Het huisgezin van den cipier, Ibrahim genaamd, bestond uit de vijf-en-dertigjarige weduwe van een zijner zonen, en haar zeven- of achtjarig zoontje Mamet. De vrouw was even kwaadaardig, doch grilliger nog dan haar schoonvader. Veel had Kascambo te verduren van beide onverlaten, maar de liefkoozingen en de vriendelijkheid van den kleinen Mamet waren hem een groote afleiding, en werden op het laatst een groote steun in zijn lijden. Het kind was zoo op hem gesteld, dat het iedere gelegenheid aangreep om met den gevangene te komen spelen, en geen bedreigingen of kastijdingen in staat waren het er van te weerhouden. ‘Koniak,’ noemde Mamet hem, wat in de taal van 't land, gast en vriend beteekent. Heimelijk deelde hij met den majoor de vruchten, die hij zich verschaffen kon, en tijdens de hongerkuur, waarvan wij gesproken hebben, wist hij behendig van de korte afwezigheid zijner moeder en grootvader gebruik te maken om Kascambo brood of gepofte aardappelen te bezorgen. Er waren nu eenige maanden verloopen sedert het verzenden van den brief, en niets merkwaardigs was voorgevallen. In dien tijd evenwel had Ivan zich de gunst van de vrouw en den oude verworven, of laten we liever zeggen, was hij onmisbaar geworden. Hij verstond uitstekend de kunst om een officierskeuken behoorlijk te bezorgen: hij kon heerlijke kislitchiGa naar voetnoot1) maken, en bereidde smakelijk de gezouten komkommers. Zijn bewakers waren gewoon geraakt aan 't aangename, dat hij in hun huishouding gebracht had. Om hun vertrouwen nog meer te winnen, haalde hij telkens dolle streken uit; iederen dag verzon hij nieuwe grappen om den oude te vermaken. Vooral op den Kozakkendans was Ibrahim zeer gesteld. Was er bezoek te zijnen huize, dan ontdeed hij Ivan van zijn boeien en gebood hem te dansen, waaraan Ivan altijd gaarne voldeed, en steeds onder het dansen de grilligste sprongen vertoonde. Door deze standvastige onverschilligheid was het Ivan gelukt vrij door het dorp te mogen loopen. Op zijn wandelingen werd hij dan gewoonlijk gevolgd door een groot aantal kinderen, die hartelijk lachten om zijn narrige verschijning. Hij sprak Tartaarsch, en het kostte hem geen moeite het dialect der Tjetsjengen te leeren, dat er zeer veel op gelijkt. Dikwijls dwong men den majoor met zijn denchik Russische liedjes te zingen, tot vermaak hunner woeste omgeving. Ten einde hem in staat te stellen het gezang met zijn guitaar te begeleiden, ontdeed men Kascambo in den beginne van den ketting, die zijn rechterhand bemoeilijkte, doch toen de vrouw eens gezien had, dat hij om den tijd te dooden, in geboeiden toestand op zijn instrument aan 't spelen was, ontketende men hem niet meer, en den ongelukkigen musicus berouwde het menigmaal, blijk van zijn talent gegeven te hebben. Hij vermoedde toen nog niet, dat zijn guitaar bij zijn ontsnapping een groote rol zou spelen. Om tot de zoo vurig verlangde vrijheid te geraken werden door de gevangenen | |
[pagina 400]
| |
duizenden plannen gevormd, die alle even onuitvoerbaar bleken. Iederen nacht werd aan Ibrahim een man gezonden om het toezicht te verscherpen. Doch na eenigen tijd verslofte deze gewoonte, en de schildwacht bleef zeer dikwijls weg. De vrouw en het kind sliepen in een afzonderlijk vertrek, en Ibrahim was dus alleen met de gevangenen, maar hij verborg zorgvuldig den sleutel der boeien, en het minste gedruisch maakte hem wakker. Daar het antwoord op zijn brief uitbleef, werd de majoor strenger behandeld. De Tjetsjengen kwamen zeer dikwijls in zijn gevangenis, bespotten hem en dreigden met de wreedste folteringen. Men onthield hem weer alle voedsel, en de kleine Mamet werd eens meedoogenloos afgeranseld, tot groot verdriet van Kascambo, omdat hij hem eenige mispelen gebracht had. Evenwel wist Kascambo in al zijn ellende zijn belagers zeer veel achting af te dwingen, en stelden zij in hem het grootste vertrouwen. Aanhoudend deden zij hem allen mogelijken hoon aan, en toch kwamen zij hem zeer dikwijls raadplegen, hij was de scheidsrechter in hun onderlinge geschillen. Van de vele twisten, waarin hij als rechter uitspraak deed, vermelden wij de volgende, ten eerste om den lezer een denkbeeld te geven, hoe hoog deze volkeren den Europeaan boven zich verheven achten, en in de tweede plaats om aan te toonen, dat de geest van rechtvaardigheid zelfs den meest wilden menschen is ingeboren.
de hoofdprijs der st.-vincentius-verloting te groningen: een salon-ameublement.
Een Tjetsjeng had zijn vriend een Russische obligatie van vijf roebels toevertrouwd. De vriend moest naar een naburige vallei, waar hij het geld aan iemand zou afdragen. Doch het paard van den boodschapper stierf onderweg, en deze waande zich nu gerechtigd de vijf roebels als schadeloosstelling voor zijn verlies te behouden. Deze redeneering, hoe Kaukasisch ook, viel niet in den smaak van den eigenaar der assignatie, en het dorp was bij de terugkomst van den reiziger in rep en roer. De beide partijen, versterkt door bloedverwanten en vrienden, zouden tot bloedige handelingen zijn overgegaan, indien de ouderen van den stam, na ze vruchteloos tot kalmte te hebben aangemaand, niet hadden voorgesteld hun zaak door den gevangene te laten beslissen. De gansche bevolking spoedde zich naar diens verblijfplaats, om des te eerder den afloop van dit belachelijk proces te vernemen. Kascambo werd uit zijn gevangenis gesleurd en op het platte dak van het huis gebracht. De meeste woningen in de valleien van den Kaukasus zijn gedeeltelijk in de aarde gegraven, en verheffen zich slechts drie of vier voet boven den beganen grond. In het goede seizoen komen na zonsondergang de bewoners en vooral de vrouwen zich op het platte dak verpoozen, en brengen er zeer dikwijls den nacht door. Toen Kascambo op het dak verscheen, heerschte de diepste stilte. Men kan zich het verwonderlijke van zulk een rechtbank voorstellen: twee woedende partijen, gewapend met dolken en pistolen komen hun zaak blootleggen voor een geketenden rechter, uitgeput door honger en ontbering, in de hoogste instantie oordeelend, en wiens vonnis altijd geëerbiedigd wordt! Kascambo zag echter geen kans den beklaagde diens ongelijk te doen inzien; toch wilde hij de lachers aan zijn kant hebben. Hij liet den beklaagde voor zich brengen, en stelde hem de volgende vragen. ‘Als uw kameraad u slechts belast had met aan zijn schuldeischer een groet over te brengen in plaats van de vijf roebels, zou uw paard dan toch niet gestorven zijn?’ ‘Misschien wel,’ antwoordde de man koppig. ‘En wat zoudt ge in dit geval met dien groet gedaan hebben? Zoudt ge niet verplicht geweest zijn, dezen groet eveneens als betaling aan te nemen, en er mede tevreden moeten zijn? Daarom beveel ik, dat gij de assignatie terug geeft en uw vriend u daarvoor den groet in ruil aanbiedt.’ Bij het vernemen van dit vonnis lachten de toehoorders uitbundig, en roemden eenparig de wijsheid van den nieuwen Salomon. De veroordeelde zelf moest na veel tegenstribbelen eindelijk toegeven en sprak op de assignatie wijzende: ‘Ik wist, dat ik verliezen zou, als die christenhond er zich mee bemoeide.’ (Naar Xav. de Maistre.)
(Wordt vervolgd.) |
|