Sverdrup's pooltocht.
Voor de tweede maal is de Fram van een Noordpooltocht teruggekeerd. De eerste reis maakte zij onder den koenen reiziger Frithjof Nansen, die tot een hoogeren breedtegraad (86o 14′) doordrong dan een der expedities vóór hem. Van Augustus 1893 tot Augustus 1896 duurde Nansen's tocht, waarvan we indertijd, in den 30sten jaargang, een beschrijving hebben gegeven.
De tweede reis der Fram werd geleid door den Zweed Otto Sverdrup, die reeds als kapitein aan Nansen's pooltocht had deelgenomen en daarbij zijn sporen als poolreiziger verdiend had.
Den 25sten Juni 1898 zeilde Sverdrup uit, om, ditmaal als hoofd der expeditie, op zijn beurt te trachten, het Noordpoolvraagstuk op te lossen. Had Nansen den weg naar het Oosten ingeslagen en waren Spitsbergen en Frans-Jozefland als twee mijlpalen op de door hem afgelegde baan te beschouwen, Sverdrup begaf zich naar het Westen. Hij wilde door de Baffinsbaai en de Smith's Sound de noordkust van Groenland bereiken, waar, naar de mededeelingen van vroegere Engelsche en Amerikaansche expedities, ontzaglijke ijsmassa's moesten worden aangetroffen, die het van belang was te doorvorschen. Verder wilde hij tot het onbekende noordelijk deel der oostkust doordringen, ten einde zoodoende de geheele kustlijn van het ontzaglijke eiland te leeren kennen. Ten slotte hoopte Sverdrup ook, zoodoende nader bij de Noordpool te komen dan een der talrijke expedities, die hem in de laatste halve eeuw waren voorgegaan.
Maar van al deze plannen kwam niets. Als reeds zooveel Noordpoolvaarders vóór hem hadden ondervonden, legden de reusachtige ijsmassa's in de Smith's Sound en in het Kane-bekken het verder doordringen der Fram een onoverkomelijke hinderpaal in den weg. Het schip had wel op zijn tocht in de jaren 1893 tot 1896 aan de sterkste ijsdrukkingen weerstand geboden en daarmee bewezen een poolschip van den eersten rang te zijn, maar van een expeditie dwars door vastliggende ijsmassa's en tegen den stroom in kon natuurlijk geen sprake zijn.
Daarom stelde Sverdrup zich, nadat hij had ingezien, dat een doordringen tot de noordkust van Groenland door de Smith's Sound onmogelijk was, het doorvorschen der ten westen van die Sound gelegen landstreek tot taak. Tot dat einde voer hij in den nazomer van 1899 de Jones' Sound binnen en sloeg aan de zuidkust van Ellesmereland zijn winterkwartier op, dat hij in de beide volgende zomers nog verder ten westen van de Jones' Sound verlegde.
Van deze nederzettingen zond Sverdrup in de jaren 1899, 1900, 1901 en 1902 een menigte slede-expedities uit, en wel in afdeelingen van drie tot vier man. Het aantal deelnemers aan de expeditie - deze telde 16 man, van wie er evenwel in het jaar 1899 twee overleden, onder wie dokter Svendsen - veroorloofde de gelijktijdige uitzending van verscheidene afdeelingen. Aan deze slede-expedities nam Sverdrup een zeer groot aandeel. Ze waren door het ijs en het koude klimaat wel zeer vermoeiend, maar leverden ook een rijken wetenschappelijken oogst op. Onder aardrijkskundig opzicht moet genoemd worden de nauwkeurige doorvorsching van Ellesmereland en ten westen daarvan gelegen landstreken, zoodat dit deel van den Poolarchipel, die ten noorden van Amerika ligt, op de landkaart een heel ander voorkomen zal krijgen. Wat de ethnographie en de natuur-wetenschappen betreft, hebben Sverdrup's expedities puinhoopen van Eskimohutten gevonden, die het bewijs leveren, dat de Poolmenschen eenmaal ook aan de Jones' Sound hebben gewoond.
De gezondheidstoestand der deelnemers was over 't algemeen voortreffelijk, - gelukkig, want de dokter stierf, zooals reeds gemeld is, in het jaar 1899. Werd er iemand ziek, dan behandelde Sverdrup zelf de patiënten en genas ze. De goede gezondheidstoestand was aan de voldoende bezigheid gedurende den winter en de goede verzorging toe te schrijven. Men stond iederen morgen om vier uur op. Van halfacht af werd gedurende zeven uur met een pauze van een half uur gewerkt; daarna werd de hoofdmaaltijd gehouden, en op den bepaalden tijd gingen allen naar bed. Voor ontbijt had men brood, boter, ham, ansjovis, twee soorten kaas, koffie of thee, en het middagmaal bestond gewoonlijk uit twee gerechten, soep, visch en vleesch. De expeditie had verder bijna voortdurend