De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 19
(1902)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 41]Allerheiligen.Naar middeleeuwschen trant was de christelijke kunst voor den leek in werkelijkheid het algemeene en geliefde devotieboek, waarin de leer der H. Kerk op plastische wijze werd verklaard en toegelicht; het bevatte de geschilderde levensberichten der ‘lieve Heiligen Gods,’ waaruit hoofd en hart sterkte gewonnen, waar de volle levenspoëzie werd geboren en gevoed. Ziedaar de eerste wording en het hoofddoel dier tallooze, van gedachten overvolle scheppingen, dier werken, tintelend van heilige overtuiging der primitieve Meesters. Zoo verlangde het ook de Kerk en sprak haar wil en wet in meer dan een der plechtige Conciliën uit. De tijden zijn veranderd; thans bewondert menige kunstvriend die schilderingen als persoonlijke, geniale inspiraties van den maestro, die in de kern der zaak slechts de uitbeelding waren der onvergankelijke, Roomsche begrippen, beschouwingen en verwachtingen. De viering van Allerheiligen was en is een uiting van een dier vele troostgevende waarheden der H. Kerk. Reeds in de eerste tijden vinden wij dien blijden herinneringsdag der ‘Vrienden Gods’ gemeld, en de woorden, waarin alreeds de H. Joannes Chrysostomus hierover tot de Christen-Grieken sprak, zijn tot ons gekomen, en na hem - wie telt de predikatiën, godsdienstige beschouwingen en overwegingen over die Uitverkorenen des Hemels, dier tallooze Kinderen der H. Kerk, van Haar, de veelzijdige, en immer heilige! Zij viert in hare tempels martelaren en belijders, apostelen en profeten, jeugdige knapen, maagdekens en afgeleefden van dagen, de grooten en de kleinen der wereld. Zij weet tevens, dat buiten die allen nog duizenden en duizenden het hemelsche Eden bevolken; talloozen, die er heilig geleefd hebben in zeer verscheiden levenskring, op aaide, deugddaden stellend van het meest verschillend karakter, arbeidend aan hunne zaligheid op steeds weer uiteenloopende wijs, naar anderen landaard en anderen volkstrant, in alle vagen van het hooge en lage leven. Zij is het volheerlijke, smetteloos reine prisma, voor negentien eeuwen door Christus' Godheid bestraald; ontbindend dien eindeloozen lichtglans, zendt zij in niet te schatten kleuren en tinten de stralen van heiliging uit naar alle tijden en naar alle streken van de groote, wijde wereld. Dit is haar hemelsch Te Deum, lofjuichend den Christus, Dien alle zaligen op hunne eindige en eigene wijs weerspiegelen. Is Christus de Oneindige ook in Heiligheid, Zijne Kerk werd de schitterendste afstraling daarvan door het deugdbetoon harer leden. Hen allen, de alom bekenden zoowel als de niet vermoeden herdacht en herdenkt zij op haar ‘Allerheiligenfeest.’
***
De kunst, als reeds gezegd, vierde reeds zeer vroegtijdig die glorie der Kerk in plastische voorstellingen op paneel of in steen, later op muurvlak en doek. Voor de beschrijving van den ontwikkelingsgang van het ‘Paradijs-tafereel’ ontbreekt hier ten eenemale de plaats, want lang en moeilijk begaanbaar was de weg, die er ligt tusschen de vroegste inkrassingen der katakomben - gelijk eenigen willen - langs altaarversieringen, muurschilderingen, beeldwerken boven kathedraal-deuren, fijne miniaturen in koor- en misboek en de latere ontwikkeling der technische uitvoerigheid en gesloten eenheid in kompositie, gelijk Niccolò Pisano toonde in het Baptisterium te Pisa en volkomener nog Orcagna in de Florentijnsche Strozzi-kapel en de Lorenzetti's in hunne meesterwerken te Pisa. De stoot was gegeven tot de talrijke ‘gerichtsstukken’ - waar de ‘paradijstafereelen’ de fragmenten van zijn - der Italiaansche scholen. Volgens dezelfde gedachten, zelfs in gelijkaardige vormen, drukken gemeenlijk alle meesters die heerlijke motieven uit. Mus. Berlijn.
Naar een phot. van Braun, Clément & Co., Dornach, Parijs en New-York. DE GEZALIGDEN, zijstuk der triptiek ‘Het laatste Oordeel’ van Fra Angelico. Het tafereel is steeds in drieën gedeeld: op het middenvlak troont de Godheid in hare ‘majestas’, de lichtende zon der gerechtigheid, die haar als een ‘stralenmantel’ omgeeft; de H. Maagd, de H. Johannes, profeten, apostelen, ordestichters en vele heiligen zetelen mede bij het goddelijk gericht; uit de graven stijgen de dooden reeds ten oordeel op. De beide zijtafereelen schilderen rechts de straf der verdoemden, links het glorieuze geluk der gezaligden, opstijgende ten Hemel. Tot een vermanende les, maar tevens tot een zielvollen troost waren de gekozen typen voor de geloovigen onmiddellijk aan kleeding en symbool erkenbaar; zoo althans schilderden Giotto, Fra Angelico, Fra Bartolommeo en zoovele pieuze en begaafde meesters de Kerkelijke dogma's in jubelende kleuren en lijnen. Maar de eertijds zoo heldere les werd niet meer begrepen, de hartelijke troost verstomde, toen de Renaissance-kunst, toen Signorelli, Michel-Angelo, de school der Van Eycken hadden geleerd, om de uitverkorenen van kleederen en herkenningsteekenen be oofd, als naaktfiguren in teekening te brengen
***
Fra Angelico is in de Paradijs-tooneelen de onbestreden meester door zijn karakteraanleg, evenzeer als door een zeer persoonlijk, voor soortgelijke motieven allergelukkigst talent. Dan blijken zijne schilderingen zoo ten volle begrepen en met zijne beste zielekrachten doorleefd, dat reeds zijne vijf bekende werkenGa naar voetnoot1) hem een plaats zouden aanwijzen onder de grooten der grooten in dit genre der kunst. Beschouwt men zijne ‘oordeelstukken’ - waartoe dan zijne ‘Paradijzen’ behooren - in hun geheel, dan missen zij de volkomen kunstkracht, die vele meesters voor en na hem in hunne scheppingen hebben neergelegd. Angelico's vermogen was, gelijk trouwens bij de meesten zijner vakbroeders, tot een bepaalden kring beperkt; voor het vreeswekkende in het Laatste Oordeel, vooral | |
[pagina 322]
| |
voor de straf der verdoemden had zijn penseel slechts een machteloozen toets. Wat in Fra Angelico als artist voor tekortkoming geldt, komt evenwel ten goede aan het karakter van den ‘Engelachtige’ onder de meesters. Hij had het hemelsche lief, zoo innig lief, dat hij met de heiligen als met zijne broeders verkeerde; den storeloozen vrede van het Paradijs beminde hij, waar de Madonna leefde en de Engelen, waar zijne Medebroeders het loon hadden ontvangen voor hun kloosterdeugd. Zoo hij zich neerplaatste voor zijn paneel of karton, dan vroeg het hem slechts luttel arbeids om zich in te leven in die hemelsche sfeer, dan gevoelde, dan zag hij allen, stralende in hef glorielicht, dat in de Godheid ontsprong. Zijne schilderingen zijn eigenlijk de gebeden, die hij 's morgens, 's middags, 's avonds opzond naar omhoog, of zij zijn uitingen van de juichende verwachting, van een zielshymne triomfantelijk gezongen in zijn religieus gemoed en verstoffelijkt in een mooien vorm en tintelend koloriet. En daarom is het, dat hij het smartelijke wee van het lijden der verworpenen, een ‘Inferno’ in dantesken zin, dat hij het harde en meedoogenlooze der pijnigende wreedaards in zijn ‘martelaarstafereelen’ nooit met de volle zeggingskracht van den kunstenaar heeft weten te vertalen. Nog eene opmerking schijnt mij niet onbelangrijk toe, nu de redactie der Belg. Illustratie een bijschrift bij een ‘Allerheiligen-stuk’, juist van Fra Angelico, vraagt. Het onderscheidende bij dezen schilderreligieus is onder meer, dat hij voor zeer intiemen kring arbeidde. Zijne werken - nu zijn zij meest in musea verstrooid - waren als opwekkingen tot godsdienstige overweging, bijkans uitsluitend voor zijne Ordebroeders in het klooster bedoeld. Wanneer men die schilderingen in officiëele verzamelingen bewondert, dan gevoelt men, dat zij iets derven, dat zij hier minder begrijpbaar zijn, dat zij thans niet op juiste waarde zijn te schatten; in kerk en klooster, in haar eigen, geestelijk milieu, daar wordt eerst de hoogere schoonheid ten volle leven gewekt. De meeste zijner stukken houden bij voorkeur zijne eigene, verheerlijkte Ordebroeders in herinnering, want dezen zijn immers de gekozen Patroonheiligen der Dominikaansche religieuzen, in wier kloostercel of kloosterkerk zij als navolgenswaardig toonbeeld werden voorgesteld. Aldus ook op bijgevoegde plaat. Zij is een reproduktie van een ‘Parad ijs’, thans een der prachtjuweelen van het Berlijnsche museum geacht. Voor wie het geschilderd werd, bleef onbekend; evenwel toont het geheele motief, dat het voor een der kloosters van Fra Angelico's eigen orde bestemd werd. Hij teekende hier met al de nauwkeurigheid en opmerkingsgave van een kunstenaar de beelden - portretten, gis ik, van zijn medebroeders, met wie hij woonde en omging iederen dag. In de wazige verte, hoog boven alles en allen doet hij het hemelsche Sion vermoeden, ‘dat geen oog heeft gezien’; het werd aangeduid door een stralenden lichtgloed, die een glorieuzen jubel plechtig uitspreidt over den opwaarts golvenden rei der uitverkorenen. Velen zijn er vertegenwoordigd in dien gelukzaligen heiligen-stoet: een Paus en Kardinaal, religieuzen van St. Franciscus' en St. Dominicus' orde, verschillende leeken, mannen en vrouwen. Allen worden opgeleid door hun Bewaarengel, den trouwen helper, die voor hen waakte en voor hen bad en thans de kroon voor zijne zorgzame schutse ontvangt, nu hij den zalige kan invoeren tot het eeuwig leven bij God; en in het innigst en volst gevoel hunner verworven, onverliesbare zaligheid scharen zich eenigen in vrije en blijde beweging tot een hemelschen rondedans, hand aan hand met elkander en hunne heilige Engelbewaarders vereenigd. Hoe weinige schilders hebben het geheim verstaan, om de hemelingen in een dans te zaam te reien en hen niets van hunne nobele hoogheid als uitverkorenen Gods te doen derven. Mensch als hij was, kon Fra Angelico hen uitteraard slechts als menschelijke figuren uitbeelden in lichamelijke bewegingen met stoffelijke verven; hunne aktie blijft echter te midden der meest losse bevalligheid van zoo statige gratie doortrokken; zijn smaragdgroen en cinnaber, zijn granaatrood en ultramarijn, al zijne kleuren en tinten zijn zoo volkomen in onderling evenwicht en stemmen immer zoo harmonisch met vorm en motief te zamen, dat de schilder, als spelend, aan een der moeilijkste vragen van christelijke kunst de meesterlijkste oplossing geeft, namelijk, om het hemelsche motief nog eenigszins te doen uitstralen in aardsche vormen. Nijmegen. M.C. nieuwbarn, O.P. |
|