Het groote raadsel,
door G. Bruna.
(Slot.)
X.
Dokter Antoni nam, voordat hij dien middag uitging, nogmaals het boek ter hand en legde het niet neer, voordat hij tot zijn schrik zag, dat hij er alweer een uur in had gelezen. Of eigenlijk er in lezen deed hij slechts weinig, hij vorderde telkens niet meer dan enkele regels om daarna er over na te denken, zoodat hij, na er een uur mee te hebben doorgebracht, nog slechts een paar bladzijden doorgekomen was.
Alles was zoo nieuw, vooral ook 't geen hij hier omtrent de zedenleer vernam. Vanaf zijn vroegste jeugd was hem gezegd, dat hij goed moest doen en geen kwaad, maar wat nu precies goed was en wat kwaad moest worden genoemd, dat vernam hij nu voor 't eerst.
Toen hij 's avonds thuis kwam, was het eerste, wat hij deed, weer grijpen naar het boek, dat hem ook gedurende de uren, die hij aan zijn visites had besteed, niet uit de gedachten was geweest.
En elken dag besteedde hij eenigen tijd, zóó dat zijn overige studie er onder leed, aan de voor hem zoo nieuwe, zoo merkwaardige lectuur. Soms had hij een zekeren weerzin te overwinnen om het betoog te lezen van de waarheden, die hem steeds zeer dwaas waren voorgekomen, maar dan wilde hij toch wel eens weten, welke argumenten voor deze vreemde beweringen konden worden bijgebracht. En hij moest zeggen, de kracht der argumenten viel hem mee. Niet, dat hij er aan dacht, zich gewonnen te geven, maar hij moest toch erkennen, dat de katholieke zaak sterker stond, dan hij zich ooit had voorgesteld. Telkens vond hij hier oplossingen van vragen, die hij zich wel eens had gesteld, maar waarvan hij dan maar spoedig weer was afgestapt, omdat hij toch geen kans zag, een antwoord daarop te krijgen. Wat hem bovenal opviel, was, dat sommige katholieke leerstukken heel anders luidden, dan ze in zijn omgeving altijd waren voorgesteld. Zoo herinnerde hij zich, nog wel op een professorale thee, te hebben hooren spreken over de pauselijke onfeilbaarheid, waar deze zóó werd voorgesteld, dat van den Paus niet alleen elk woord als volkomen onfeilbaar moest worden opgevat, maar ook elke daad als volkomen goed. En hij zag nu, hoe het gezelschap, waar zelfs meer dan een hoogleeraar aanwezig was geweest en vele studenten bij elkaar, van de katholieke leer geen flauw begrip had gehad. Ook herinnerde hij zich, de leer der aflaten te hebben hooren uitleggen als een middel om vergeving der zonden te verkrijgen ook zonder berouw, ja zelfs als een toestemming, die men zich verschaften kan, om zonden te bedrijven.
Al begreep hij het hier beschrevene niet volkomen, hij zag wel, dat de katholieke leer met de voorstelling, die hij had, volstrekt niet overeenkwam.
Vooroordeel na vooroordeel ging weg; hij begon waardeering, zelfs sympathie te krijgen voor het geloof der Roomschen, en eindelijk op zekeren dag kwam plotseling de gedachte bij hem op, dat hij niet eens meer den naam van protestant verdiende, daar hij van de waarheid der katholieke leer voor een groot deel overtuigd was. Vooral hetgeen hij van de eeuwigheid had gelezen, had hem bijzonder bevredigd en het scheen hem onmogelijk, iets daartegenover te stellen, maar.... katholiek worden, dat nooit.
Het was een ware schrik, die hem beving bij de gedachte, dat zijn geweten hem daartoe wel eens zou kunnen dwingen, en hij besloot onmiddellijk, zich van dat gevaar te bevrijden.
Nog denzelfden avond moest het boek worden teruggebracht.
Het was nu midden in den winter, de bevroren sneeuw kraakte en piepte onder de voeten op den steenharden, hobbeligen weg en de wind snerpte langs zijn ooren, toen hij den weg naar Rietberg insloeg. Eerst had hij 't boek per post willen terugzenden, maar dat vond hij wat al te onbeleefd, nadat hij in zoo langen tijd zijn collega, die hem zoo had bijgestaan, niet had bezocht. En er was nog een overweging die hem er toe dreef, persoonlijk nog eens naar Rietberg te gaan, of liever een herinnering. Een herinnering aan het oogenblik, dat hij met Marie had gepraat, met dat vriendelijke, oprechte meisje. En terwijl hij te voet den weg aflegde, kwam hem voor den geest het onderhoud, dat hij met zijn hospita had gevoerd naar aanleiding harer onderstellingen, alsof hij met Marie verloofd was en Roomsch zou worden.
Dat laatste, neen, dat laatste niet, maar 't eerste? Verloofd met Marie? Had hij niet den leeftijd? En begon zijn praktijk niet uitmuntend te worden? Waarom niet?
Hij ging snel en sneller loopen bij de gedachte, haar spoedig te zullen weerzien. Maar zou ze niet over het boek gaan spreken? Zouden ze niet boos zijn, als hij er niets van zei?
Enfin, hij zou er zich wel afmaken met een ontwijkend woord.
Hij was er.
En spoedig werd hij binnengelaten in de gezellige huiskamer, waar de kachel snorde én de theeketel zong, geaccompagneerd door een zeer dikke en zeer tevreden poes, die bij haar meesteres op schoot zat.
Maar snel werd 't beest verwijderd en Marie stond op met zekere blijde verrassing, terwijl mevrouw zich ook langzaam verhief en een lichte, stijve buiging maakte.
‘Gaat het u goed?’ vroeg ze kortaf. ‘Gaat u zitten. Het spijt me, dat mijn man niet thuis is.’
‘O, pa komt wel gauw,’ haastte Marie zich, ‘als u een poosje wacht....’
Een blik van haar moeder ontging dokter Antoni niet en hij begreep de beteekenis ook, maar hij besloot, toch een poosje te blijven. Hij was trouwens moe en koud en 't was hier lekker warm.
‘Hier heb ik het boek meegebracht, dat ik voor eenigen tijd van dokter Jansen kreeg,’ zei hij, het boek op tafel leggend.
Marie had 't al gezien en greep er naar.
‘Neen, kind, die medische boeken moet je niet inzien, dat heb ik nooit gedaan en ik ben al bijna vijf en twintig jaar getrouwd, dat is allemaal even griezelig.’
‘Maar, ma, 't is heelemaal geen medisch boek, 't is een katholiek boek. En hoe is 't u bevallen, dokter?’
Ze zag hem vlak, ietwat uitdagend aan, en hij kreeg een kleur onder haar blik.
‘O ja, 't is heel aardig.’
‘Neen, dokter, heel aardig is 't niet. Zulke boeken zijn waar of onwaar, dat wil zeggen, ik vind het waarheid, u waarschijnlijk onwaarheid. Maar een middelweg bestaat daarin niet.’
‘En waarom denkt u dan, dat ik 't wel onwaarheid zal vinden?’ antwoordde de dokter, die getroffen werd door den ernst waarmee ze sprak.
‘Wel,’ antwoordde Marie, zich niet storend aan de kuchjes harer moeder, waarmee deze haar wilde overtuigen, dat zulk een gesprek met een ongeloovige verkeerd was, ‘dat denk ik, omdat het geloof niet iets is, wat men kan aannemen, als men wil.’
‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Al zou u volkomen overtuigd zijn van de waarheid van al hetgeen hierin staat, dan zou u nog niet in staat zijn, het te aanvaarden, als God u niet de genade geeft, dat te kunnen doen. Ja, dan zou 't kunnen zijn, dat u een afkeer gaat gevoelen van de waarheid, die u inziet, dat u er af tracht te komen, dat u haar beproeft te ontvluchten.’
Weer zag zij hem met haar eerlijke, trouwe oogen aan, en weer sloeg hij daarvoor zijn blik neer.
‘Maar, juffrouw, is het dan niet mogelijk, dat God ook mij die genade geven wil?’
‘Dat is mogelijk, maar dan moet u dat vragen.’
‘Vragen?’
‘Ja, vragen, wat men bidden noemt.’
‘Wilt u niet een kopje thee?’ vroeg mevrouw met een bestraffenden blik naar Marie. En deze zweeg; ze had gezegd, wat ze zeggen wilde.
Toen dokter Antoni naar huis ging, had hij er voor 't eerst in zijn leven begrip van, wat bidden is. En hij gevoelde bijna spijt het boek te hebben teruggebracht. En