Valkenoord,
door
Daniella.
(Vervolg.)
Dicht tegen Tilly aan drukte zich Greta en als een weeklacht klonk de bekentenis van haar lippen:
‘Dit voorjaar op Valkenoord is de heerlijkste tijd geweest uit mijn leven; 't was of de zon vriendelijker straalde en of de bloemen frisscher van kleur waren - als ik zong, klonk m'n eigen stem me als een jubelzang; ik kende me zelve niet.... 't is een heerlijke droom geweest, laat me tijd om tot me zelf te komen. Tegenover zijn moeder valt het me soms ook zoo moeilijk. Zij spreekt altijd zoo innig-lief over hem, hoewel ze nooit de minste zinspeling op onze verhouding heeft gemaakt.’
Den volgenden morgen begaven de meisjes zich al vroeg naar het lokaal, waar het feest zou plaats vinden om aan haar tentjes de laatste hand te leggen. Greta zou een Sennerin voorstellen. Zij had zelf, geholpen door den heer Greving, op het achterdoek van haar tentje een berglandschap geschilderd met een alpenweide en daarop de hut van de Sennerin. Van mevrouw Van Hoogerwoude was voor haar een groote bezending Tyroler houtsnijwerk, gedroogde alpenbloemen en photo's uit Brussel aangekomen. - Tilly moest als Roodkapje optreden en wafelen-verkoopen. De zijwanden en achtergrond van haar ruime kraam stelden een bosch voor. Diep tusschen het gebladerte verscholen een huisje, - de wolf met grootmoeders muts gluurde door de ramen. Wafels kon mevrouw Van Hoogerwoude moeielijk oversturen, had zij geschreven, maar Fred zou overkomen en een wolfshonger meebrengen, dus Roodkapje moest oppassen.
Zij bood een kleurig schouwspel 's avonds, de groote, kwistig met groen en vlaggen versierde feestzaal, met de bont verlichte kraampjes. Bij den ingang een ruime grot met nauwen toegang, door kleine electrische lampjes verlicht. Hier was het rijk der aardmannen. In grauwe pij, met lange grijze baarden, waren zij druk in de weer, droegen en bewaarden pakjes in hun grot, brachten glazen en kopjes aan, waren overal behulpzaam, en als er in de zaal geen werk voor hen was, zaten de jeugdige witbaarden oolijk, half verscholen tusschen de rotspartijen, de een met een reusachtige laars, een ander met een grooten pelsmantel enz. en oefenden allerlei kaboutersbedrijven uit.
Dáár was het geheimzinnige tentje van madame Lenormand, sober verlicht met een enkele kaars, waar Henriette Vredenstein, omringd door de symbolen harer kunst, voor een ieder de kaart wist te leggen. Oud en jong kon bij haar te rade gaan. Voor allen had de rappe tong bescheid.
Allerliefste bloemenmeisjes; een gloedvolle Spaansche, die sigaretten verkocht - een charletane, die remedies bezat tegen de ergste kwalen: elixer voor lang leven, balsem voor gebroken harten, schoonheidszalf, verjongingspillen en meer, - zelf een levende aanprijzing van haar waar, - een vredeshofje, waar een permanent scheidsgericht zetelde, presidente, secretaresse en penningmeesteresse, tot beslechting van alle voorkomende geschillen tusschen koopers en verkoopsters, geschillen reeds ten voordeele van de laatsten beslist bij den eersten blik van den kooper op het bekoorlijke blonde drietal, dat echter zeer streng rechtvaardig trachtte te doen. Nog vóórdat van de rozenlippen der presidente de scheidsrechterlijke wijsheid vloeide, betaalde hij deemoedig tol voor zijn vermetelheid, drievoudig: als boete, gerechtskosten en bewonderende huldegave.
In een verscholen hoek speelde af en toe de garnizoensmuziek. De zaal was overvol. 't Was een jolig woelen dooreen van stralende oogen en vroolijke gezichten. De prettige oorlog was in vollen gang, een snaaksche strijd van loven en bieden, van verstolen vluchten en listig weer vangen, volijverig voor het goede doel.
Het feest was in volle fleur, toen Alfred haastig Tilly's wafelkraam binnentrad. ‘Freule, u ziet voor u een hongerlijder van de gevaarlijkste soort. De zitting duurde van middag zóó lang, dat ik mijn diner ben misgeloopen, dus ik hoop, dat u me een berg wafelen zult laten voorzetten.’
Op een teeken van Tilly snelde een gedienstige kabouter met een grooten schotel wafels toe. Fred keek om naar een zitplaats. Het tentje was overvol. ‘Ik kan u geen anderen zetel dan een blok van een van mijn kabouters aanbieden.’ Fluks werd er een aangebracht.
‘Ik behoef niet te vragen of het goed gaat, de caisse ziet er al zoo zwaarwichtig uit.’
‘Ja, ik heb gelukkig veel hongerige wolfjes te gast gehad.’
‘Wat stroomt 't naar het tentje van madame Lenormand! Wie legt er de kaart?’
‘M'n nichtje Vredenstein. Ze is goed en costume en in haar rol. Trekt het u niet, iets van de toekomst te hooren?’
‘Niet bijzonder; ik kan me die zoo ongeveer voorstellen: troebel en zwart of ze me uit koffiedik voorspeld was.’
‘Wel, lief Roodkapje,’ zoo wendde zich de oude dokter der familie Greving tot Tilly, ‘ben jij niet bang, dat die wolf aan 't raam jou nog eens komt ophappen?’
‘Zoo lang er zulke welgedane heeren als u in mijn kraampje komen niet, want daar verberg ik me achter. Kabouter, breng nog een blok voor onzen goeden dokter.’
‘Roodkapje, ik heb me zoo even een zalf gekocht voor een gebroken hart. Als jonggezel ben ik van avond mijn leven niet zeker, en daar ik toch wel een blauwtje zal loopen, kocht ik al bij voorbaat de pleister voor de wond. Zou 't helpen?’
‘De rollen zijn van avond omgekeerd, dokter, vraagt u mij nu raad in een geval van wondbehandeling?’
Toen Alfred alle eer bewezen had aan Tilly's wafelen, begaf hij zich naar het tentje van Greta. Zij was echter zoo omringd, dat hij geduld moest oefenen. Daar werd hem een hand toegestoken: ‘Wel, Fred, oude jongen, wie had gedacht, dat wij elkaar in Limburg nog eens zouden ontmoeten, ik ben sinds drie weken hier in garnizoen, best land!’
‘Van Stralen! Ik dacht je nog hoog en droog in Assen, 'k heb je overplaatsing niet gelezen. Wel, ik kom je eens gauw opzoeken, waar woon je? Je weet, dat ik in S..... geplaatst ben?’
‘Ja, zeker! - zóó, we naderen toch, - nu is Dalhorst alweer verdwenen! Ken je freule Greving? Ja, wil jij me dan eens voorstellen?’
Zij kwamen aan de beurt, kort slechts, want 't stroomde toe naar haar tentje. Toen zij weer plaats hadden moeten maken voor anderen, moest hij een lofzang aanhooren. - Verbeeldde hij 't zich, of had de stadslucht nu reeds Greta's wangen wat smaller en witter doen worden?
Later in den avond werden in de theaterzaal van het feestgebouw tableaux vivants vertoond en daarna gedanst. Het slottableau stelde de schoone slaapster voor, de prinses, in slaap getooverd door onvoorzichtige aanraking van het noodlottig spinnewiel. Tilly, kunstig gegrimeerd als oud bestje, zat bij 't wiel en tegen haar schouder rustte slapend het blonde hoofd van mooie Greta, op de knieën gezonken, den eenen arm om Tilly's schouder, de andere hand aan 't geheimzinnig spinnewiel, een beeld van innige bekoorlijkheid. Daverend dreunde het applaus, - drie-, viermaal moest het scherm weer opgaan.
(Wordt vervolgd.)