Het stadhuis te Gouda. -
Als ge 's avonds voor de groote ramen van het vriendelijke hôtel ‘De Zalm’ staat, en u niet al te zeer ergert aan een hooggeboorden fat, die de gelagkamer vult met de kwalijk-riekende geuren van een dampend tabaksrolletje in papieren omhulsel en dát in de stad der pijpen, die even Goudsch zijn als haar makers en gouwenaars heeten gelijk zij, - als ge, zeg ik, u niet al te zeer ontstemd voelt over zooveel schennis van de historische lucht om u heen, over zooveel ontwijding van het oud-Hollandsch karakter van eene onzer meest typische steden, - dan is het u een genot op de ranke Gothische gevelspitsen te staren van het vermaarde stadhuis recht vóór u, het trotsche gebouw, dat ondanks zijn massalen omvang den indruk maakt van luchtig en vlug omhoog te schieten uit het ruime, vlakke, driehoekige marktveld.
Een praalteeken schijnt het en een symbool-in-steen van Gouda's wapenleus: Per Aspera ad Astera, d.i. ‘langs doornbanen tot de sterren’ of ‘door strijd tot heerlijkheid.’
Hebt ge 't bij dag nauwkeurig bekeken, ook aan de achterzijde het voormalige, op steenen palen rustende, schavot, thans bestemd voor de minder bloedige diensten van een vreedzame korenbeurs, - en hinderde het u misschien, dat latere hernieuwingen van het reeds in 1449 opgetrokken raadhuis niet altijd zonder wansmaak waren, - 's avonds op kleinen afstand zijn die kunst-historische vergrijpen minder opvallend en onbeduidender stoornis in het rustig genot dat het herinneringrijke geheel oplevert.
Dan is er niet veel verbeelding voor noodig om het vlakke plein, ingesloten door drie rijen brandende lantarens, water te denken, gelijk het vroeger was met het stadhuis, als een klein steenen eiland, in het midden. Het zware monument werd niet geheid, maar rust evenals de Groote Kerk op vlotten van eiken balken, zoo wijd zich ondergrondsch uitstrekkend, dat die van het eene en het andere gebouw elkander raken.
De prachtige dubbele trappen-opgang werd later vervaardigd, in 1603, het jaar der demping van de gracht. Ter zijde van het stadhuis bevond zich weleer een draaiende ijzeren kooi, waarin vrouwen van slecht gedrag tentoongesteld werden, die dan door het gemeen met vuilnis en slijk geworpen werden. Andere tijden, andere zeden, naar men ziet; denk u zulk een strafoefening eens als No. 1 op het program van hedendaagsche feministen!.... Ook de ‘sceldende wiven’ vonden weinig genade in de oogen der vroede vaderen, die weleer de trappen van het stadhuis bestegen. Men hing haar een paar zware steenen, met ijzeren kettingen verbonden, om den hals, tot vermaan en vermaak van Gouda's publiek.