Frans Hals en zijn vrouw.
Naar de schilderij van Frans Hals, in het Rijksmuseum te Amsterdam.
‘Geen beter leven dan een goed leven,’ lijkt wel de ietwat banale leus te zijn van den welgedanen Hollander op onze plaat, wiens wederhelft oolijk lachend met mans filosophie schijnt in te stemmen. Geen wonder: ze zijn kinderen van een weeldigen, levenskrachtigen tijd, beiden jong en gezond en zorgeloos, gezien, hoewel van nederigen stand, onder de burgers hunner stad: want deze man is Frans Hals, de reeds met roem bekende Haarlemsche portretschilder, en de vrouw, die zoo vertrouwelijk en vergenoegd naast hem zit, is Lijsbeth Reiniers, zijn tweede echtgenoote, met wie hij binnen een paar jaren zijn koperen bruiloft te vieren hoopt.
't Schijnt rustdag te zijn, want het echtpaar zit in zijn beste kleêren op een belommerde bank te midden eener parkachtige omgeving van groen en bloemen, marmeren beelden en fonteinen, waartusschen mooigekleede menschen zich wandelend bewegen. Hij leunt behagelijk achterover, een goedmoedig-breede lach op zijn lustig gelaat, de donkere oogen tintelend van jolijt, op het hoofd de groote zwarte flaphoed, halskraag en manchetten van kostbaar borduursel. Zij is eveneens op haar Zondagsch gedost in zijden gewaad met witten plooikraag, mutsje en manchetten; de rechterhand laat ze vertrouwelijk rusten op haar mans schouder en ze ziet den toeschouwer aan, schalksch, ietwat verlegen lachend, alsof manlief zoo pas een niet te kieskeurigen kwinkslag heeft ten beste gegeven, waarin ze, haars ondanks, tòch pret heeft.
Later, als lustig Fransje met zijn makkers het zoo grif en vroolijk verdiende geld op even vroolijke manier in Haarlem's taveernen zal hebben doorgebracht, zoodat de stedelijke overheid de helpende hand zal moeten reiken om het gezin voor algeheelen ondergang te behoeden, zal Lijsbeth het lachen wel verleeren. Maar thans is het nog botertje tot den boôm, en de zorgen zijn verre, want de vlotte genrestukjes, koppen van drinkebroêrs en ambulante muzikanten, die Frans met weergalooze vlotheid penseelt, gaan vlug van de hand, en de Officieren van St.-Jorisdoelen hebben hem voor de tweede maal een groot werk besteldGa naar voetnoot1), waar weêr aardig wat aan te verdienen valt, en voor de rest: ‘Wie morgen leeft, morgen zorgt.’
Prachtig is op de schilderij vooral het kopje der vrouw, blond en blank gereflecteerd door het wit van den halskraag; het is geen aristocratisch gelaat, geen geestig gezicht, maar van een zoo levendige expressie, van een zoo nobele teerheid in kleur en teekening als moesten 's meesters fijnzinnige ziening en delicate techniek getuigenis geven van de liefdevolle toewijding, waarmeê dit model hem vervulde.
Het omvangrijke doek - de figuren zijn op levensgrootte afgebeeld - hangt in het Rijksmuseum.
M.V.