Voor het laatst in de arena,
door
G. van Neubourg.
Het oude, trotsche Rome, had zijn tijd gehad, maar geen Romein, die het vermoedde. Elke patriciër dacht zich een wereldkoning: de zeven heuvelen waren zijn troon en heel de aarde zijn gebied. Zwijmeldronken, in een roes van gloriewaanzin leefde de stad der Caesars voort bij de herinnering aan haar grootsche historie; de toekomst boezemde geen zorg in: die móest immers zijn, gelijk het heden en het verleden!
Daar braken opstanden uit in de wingewesten, al dreigender en dreigender; buiten de stad streden de Romeinsche legioenen en vielen de duizenden, binnen de stad speelde en lachte het volk. Alle dagen vierde de wellust er zijn bacchanaliën en een verfijnde bloeddorst zijn duivelsche feesten. Christenen in de arena te zien martelen was een heerlijk vermaak.
Intusschen leek de eens zoo gevreesde macht der Caesars al meer een loos dreigement, dat de naties, onder het Romeinsche juk gekromd, volstrekt niet meer deed sidderen en beven.
Van uit het Noorden stroomden reeds onheilspellende lawinen van talrijke barbarenhorden naar beneden, zij waren in de hand Gods het vreeselijk werktuig Zijner langgetarte wraak, dat de wereld van schandalen en euveldaden moest reinigen en schoonvegen.
Het onbestemd oorlogsgerucht, uit de Germaansche landen doorgedrongen tot de ontembare en strijdlustige Menapiërs en Eburonen, die Rome wel bedwingen, maar nog nimmer had kunnen temmen, was dezen het noodsignaal tot gewenschte wraakneming. Zij kwamen des nachts in hun dichte, woeste bosschen te zamen om te beraadslagen, wat en hoe er diende gehandeld te worden; en met hunne speren op hunne lange schilden slaande, begroetten zij bereids het morgenrood der langverwachte vrijheid en zwoeren daarbij, in het bloed van hunne onderdrukkers een reeds vierhonderdjarige slavernij te wreken.
Op een ouden boomstam gezeten, bevindt zich onder hen zekere Sigoves, de laatste spruit van een voormaligen koning van den Menapischen stam. Met algemeene stemmen werd deze in dien verschrikkelijken nacht door de opstandelingen uitgeroepen tot hun aanvoerder tegen de gehate en vermetele Romeinen.
En inderdaad, betere keus konden zij niet hebben gedaan! Sigoves met zijn lang hoofdhaar, in blonde lokken golvend op zijn breede schouders afhangend, met zijn mannelijk voorkomen, met zijn trotsche, dappere houding, zijn doordringenden blik, edel en fier in zijn wapenrusting. 't Kon niet anders, of hij, de dapperste onder de dapperen, zou zijn waardigheid met eer en roem bekleeden! Daarenboven had hij in het leger der Romeinen gediend en zijn krachten en onverschrokkenheid hadden hem tot centurio verheven.
Dan helaas, die jaren in Caesar's dienst gesleten, waren voor hem jaren geweest van smaad en schande. Toch had hij ze uitgediend, zonder aan iemand in iets te laten blijken, waarom hij er slechts den degen hanteerde en met welk heimelijk plan hij zich in den wapendienst oefende: eens, op den grooten dag der bevrijding, die weldra aanbreken moest, zou hij dezen keeren tegen dengene, van wien hij hem ontvangen had, tegen hunne verdrukkers, tegen de vijanden des vaderlands.
Toen Sigoves de kans klaar gezien had, was hij uit het Romeinsche legerkamp gevlucht, en dag en nacht marcheerend had hij eindelijk zijn stamgenooten bereikt en mocht zich daar verheugen, toen hij zag, hoe dagelijks uit alle deelen des lands nieuwe bondgenooten bijstroomden.
Als hij het hem zoo eervolle aangeboden opperbevel dan had aangenomen en luide bijvalskreten den nieuwen bevelhebber met uitbundige geestdrift inhuldigden, verscheen eensklaps in hun midden een man, met langen, witten baard, in ruwen pij, versierd met het Kruis, het zegenrijk teeken der Christenen.
Plechtig en langzaam trad hij nader, zijn sidderenden arm stuttend op een knoestigen stok. Een jeugdige maagd, de meisjesjaren nog nauwelijks ontwassen, vergezelde hem. Ze droeg een ontstoken fakkel in de hand, daar de nachtelijke duisternis reeds gevallen was.
Bij het flauwe schijnsel leek de eerbiedwaardige grijsaard een hemelsche verschijning, die de krijgsgezangen plotseling deed verstommen, daar allen vast den blik nieuwsgierig naar hem gewend hadden.
En geen wonder! Eusebius, zoo heette de grijsaard, was een heilig apostel, uit het Oosten gekomen om voor de heidensche Galliërs het Licht des H. Evangelies te ontsteken.
In het begin waren op het hooren zijner vriendelijke stem en heilaanbrengende woorden, die slechts liefde en vergeving predikte, bij den luisterenden volke tot nog toe onbekend, verschillende gevoelens gewekt; eerst sloeg het hart hun wild, stormachtig; maar van lieverlede, door de goddelijke ingevingen verlicht, zwoeren zij, de eenen na den anderen, hunne valsche goden af, om met kinderlijken zin voortaan hart en gedachten den Gekruiste van Golgotha te wijden.
Onder deze bekeerlingen hoorde ook Sigoves, die door Eusebius onderricht, verontwaardigd de altaren der valsche goden gevlucht was, en over zijn prachtig hoofd uit 's priesters hand de H.H. wateren des Doopsels had voelen vloeien.
Zoo vervulde de waardige priesterapostel zijn H. Bediening onder de opstandelingen, maar nu vooral, nu velen hunner den dood te gemoet zouden gaan in den rechtvaardigen strijd, die over de bevrijding van het vaderland beslissen zou, nu had hij den priesterlijken plicht meer dan ooit te vervullen, om hen allen voor te bereiden tot de groote reis naar de eeuwigheid, hetzij de vijandelijke schicht hen zou treffen, hetzij ze overwinnend of overwonnen in het leven zouden blijven, - voor allen toch dreigde het gevaar.
Het meisje, dat wij in zijn gezelschap zagen, was Realtha, het eenig kind van een Frankisch, in een slag gesneuvelden krijgsoverste. De priester had zich over de weeze ontfermd en haar in den waren godsdienst onderwezen.
Toen Sigoves, bij zijn terugkeer uit het Romeinsche kamp, Realtha voor het eerst gezien had, die frissche, blanke gestalte, van wier aesthetische voorhoofd maagdelijke reinheid glansde, voelde hij zijn hart warm kloppen, en beloofde, met goedvinden van Eusebius, wanneer hij van den strijd zou zijn teruggekeerd, haar als bruid te voeren naar het altaar des Heeren.
Toen nu alles in gereedheid was gebracht en zij ten strijd waren uitgerust, beval de overste gedurende den nacht, donker en onheilspellend, als voorteeken van toekomstige victorie, ieder der manschappen hunne plaats in te nemen en maakte men zich in stilte op.
Zij waren wel is waar zwak in getal, in verhouding tot den vijand, maar het was ook slechts de voorhoede van het ontzaglijke leger van opstandelingen, dat zich bereids in het geheim uitrustte, daar hun eerste succès het alarmsignaal zijn zou tot opstand van geheel Gallië, en dan was de zege ongetwijfeld volkomen.
Lang en onvermoeid was de nachtelijke marsch. Met een kleine tusschenpoos rust, marcheerden zij verscheidene uren, tot dat ze eindelijk voor een Romeinsch legerkamp waren aangekomen. Op gegeven comn ando hieven hier allen een oorverdoovend geschreeuw aan, sprongen vervolgens over de verschansingen en overrompelden zoo gemakkelijk de Romeinsche soldaten. De meesten werden neergesabeld, velen gewond; slechts één enkele had weten te ontsnappen om een ander nabijzijnd legerkamp fluks te alarmeeren, van waaruit toen naar verschillende kanten heen ijlboden gezonden werden om den opstand kond te doen en hulptroepen onder de wapens te roepen.
De Galliers waanden reeds een volkomen nederlaag bevochten te hebben, werden van oogenblik tot oogenblik driester en onverschrokkener en trokken met moed voorwaarts tot een tweede legerkamp een mijl verder.
Doch hier werden zij vreeselijk teleurgesteld, daar zij zich eensklaps tegenover een slaglinie bevonden, in troepen opgesteld.
‘Verraad!’ klonk het tegelijkertijd van mond tot mond. ‘Verraad!’ weergalmden de echo's en in een oogwenk was onrust en wanorde in hun rijen uitgebroken.
Dan, de krachtige opwekkende taal van Sigoves wist hen te bedaren, en ofschoon met moeite, toch bewerkte hij door zijn begeesterende taal, dat zij zich ten laatste ook op dit kamp wierpen.
Dra was men handgemeen; een woedend gevecht volgde en na een lang, bang uur neigde de zege zich weer naar hunne zijde, als opeens paardengetrappel den grond dreunen en klaroengeschetter de lucht in de verte daveren deed.
Op datzelfde oogenblik zagen zij zich omsingeld door een legioen nieuwe krijgers. Als leeuwen verdedigden zich de overrompelde manschappen, maar helaas! tegen de overmacht niet bestand, vielen de eenen na de anderen als helden op het veld van eer, door hun bloed gepurperd, en die den heldendood niet stierven werden als krijgsgevangenen meegevoerd.
Toen een uur later het rossige morgenrood zijn eerste licht over dit bloedig tooneel van verwoesting heengoot, kon men midden tusschen de lijken pater Eusebius en Realtha zien rondgaan, zich hier en ginds voorover buigend: zij zochten Sigoves, doch te vergeefs!
Hij, de dappere overste, had den heldendood niet mogen sterven; slechts aan een arm verwond, was hij gevangengenomen en door den overwinnenden vijand als krijgsgevangene meegevoerd. Hem, den koninklijken spruit uit een oud geslacht, was de grievende smaad voorbehouden der slavernij.
Daar zij dan 't vergeefsche van hun pogingen inzagen, zonken zij ten leste beiden op de knieën, monnik en maagd, en baden lang voor de zielerust der gesneuvelden.