Haar boetedoening,
door
Anna van Zuyden. [Vervolg van p. 292.]
En met strakke oogen, pijnelijk star tuurt ze in de wordende duisternis, waaruit langzaam zich losmaken de donkere schimmen van verleden smart....
Haar huwelijk - o, dat huwelijk, waar ze alles van verwachtte.... en dat een tijd van gestadig leed was geweest.... omdat haar man een losbol was, een dronkaard, die zich dood dronk, stierf aan 't delirium. Tien jaren waren ze getrouwd geweest. Zij zelf was toen reeds afgesjouwd, en alle vreugde was gedoofd in haar hart.
Even had ze toen geaarzeld, had ze gestaan in doffe vertwijfeling.... Daar lag de hoeve in haar verwaarloozing, zonder werkkrachten, gedrukt onder schulden.... Daar stonden haar drie kinderen, haar kloeke, ferme tweelingen, jongens van negen jaar, die haar niet helpen konden; en Huib, klein, zwak wichtje van nauwelijks twee, dat al haar zorg alleen behoefde!....
(Wordt vervolgd.)