V.
‘partijgenoot.’
Willem had eerst nog tegengestribbeld, toen zijn vrouw hem 't voorstel deed, dat hij den volgenden Zondag met zijn kind naar zijn patroon zou gaan. Eerst toen zijn vrouw, volgens den raad van mevrouw Schraam, hem had verteld, waar 't eigenlijk om ging, had hij, vol vreugde over deze gelegenheid om hooger loon te krijgen, toegestemd. Hij was echter volstrekt niet van plan te bidden en te smeeken, maar dat behoefde immers ook niet; mevrouw scheen te hebben ingezien, wat hij al jaren had gedacht en soms tevergeefs verkropt, dat hem onrecht werd gedaan, wijl hij bij meer werk en veel meer behoefte hetzelfde loon als vroeger ontving.
Zoo was dan alles tot groote tevredenheid geregeld. Het was reeds Vrijdag, morgen werd - zoo rekenden man en vrouw uit - voor 't laatst het oude loon ontvangen, en zoodra de vermeerdering er was, zou eerst worden gedacht aan eenige noodzakelijke huishoudelijke voorwerpen, daarna aan wat nieuw goed voor de kinderen, terwijl een stukje vleesch 's Zondags op tafel als 't ware 't eerste teeken van meerderen welstand wezen zou.
Zoo waren ze aan 't praten, Vrijdagmiddag, terwijl de kinderen buiten speelden en de vrouw den boel afwaschte. Daar opeens werd de deur opengeduwd, een papier er door gegooid en terstond de deur weer gesloten.
‘Wat is dat?’ zei de vrouw, het papier oprapend en er, terwijl ze 't haar man overhandigde, even inkijkend. ‘Een vergadering of zoo iets.’
‘Laat eens kijken: Groote openbare vergadering van werklieden in alle vakken, waar hun belangen zullen worden besproken....’
Willems stem werd steeds zachter en zoo kon zijn vrouw niet verstaan, waar en wanneer deze vergadering zou worden gehouden. Willem begreep opeens, wat die vreemde heer met den kastelein een paar dagen te voren had afgesproken. Hij zei niets, stak 't papier in zijn zak en ging, schijnbaar verschrikt op de klok ziende, haastig weg.
Den volgenden avond, nadat hij zijn avondboterham had gegeten, toen de kinderen naar bed werden gebracht, liep Willem een paar maal onrustig het woonvertrek op en neer. Plotseling zei hij: ‘Ik ga naar den barbier en daar kan 't wel druk zijn en dan ga ik misschien nog even wat om. Als 't dus een uur later wordt....’
Voordat zijn vrouw had kunnen antwoorden, was hij al op straat.
Hij keek op zijn horloge, een erfstuk: zeven uur; als de barbier hem gauw hielp kon hij nog op tijd ter vergadering wezen. Hij trof het: er waren maar een paar menschen; gauw werd hij geschoren en een paar minuten later betrad hij de herberg, waar wij hem bij onze eerste kennismaking hebben zien binnengaan.
‘Vijf cents tot dekking der kosten,’ zei een man aan de deur.
Hij gaf zijn vijf centen, eenigszins verbaasd.
‘Loon en arbeidsduur, één dubbeltje,’ riep een schelle stem. ‘Hoe vrij we in Nederland zijn, vijf cents.’ ‘De klassenstrijd, twee cents.’
Twee, drie jonge mannen met groote petten op, presenteerden hun waar aan de reeds aanwezigen, die echter niet heel talrijk waren opgekomen.
Op het tooneel, om een groene tafel, zaten een vijftal jonge menschen, blijkbaar onderwijzers of ambtenaren, waaronder ook het heertje, dat voor eenige dagen in de herberg was geweest.
Deze keek op zijn horloge, stond daarna op en zeide: ‘Vergadering, we zullen maar niet langer wachten, ik geef 't woord aan Knollendam, onzen medestrijder voor recht en vrijheid.’
Na deze korte, haastig uitgesproken inleiding, rees de heer Knollendam op, en begon met stentorstem uit te brullen, dat het ‘hier een dooie boel’ was, maar dat hij en zijn vrienden nu juist eens gekomen waren om er leven in te brengen, om de arbeiders, de uitgezogenen en uitgestootenen, eens bewust te maken van hun recht en hun macht.
Veel van de schoone redevoering ging hoog boven Willems bevatting voorbij, minder doordat het zoo diepzinnig, dan doordat het zoo verward was.
Doch iets bleef er van hangen. En dat leek zoo hem kwaad niet. Toen dan ook een oproeping werd gedaan van arbeiders, die een voorloopig comité wilden vormen en Kees opstond en langs hem loopend zei: ‘Kom, kerel, je kunt altijd nog terug,’ toen stond ook Willem op en liet zich opschrijven.
Het eerste gevolg daarvan was niets anders, dan dat hem een pakje brochures werd gegeven om te verkoopen en een ander pakje blaadjes om gratis te verspreiden, met de verzekering, dat er wel eens een ‘partijgenoot’ zou komen, om alles nader met hem af te spreken.
Half werktuiglijk, onder den indruk der overmoedig-opdringerige woorden der heeren om de groene tafel, nam Willem zijn pakje onder den arm en ging naar huis.
Zijn vrouw zag hem aan en zweeg.