Een zonnige dag.
Ik weet niet of de schilder zijn doek zóó genoemd heeft; maar - de naam eener schilderij is eigenlijk bijzaak; 't is de kunstwaarde, waar het eenig en alleen opaan komt. In ieder geval zou deze naam een zeer geschikte zijn, want zonnig is het op den weg, waarlangs blonde beuken - forsche, dikke stammen en teere, slanke, jonge boompjes - met hun bladerkronen te wuiven staan in den zomerwind.
Onze landgenoot Théophile de Bock houdt wel van zulke momenten: veel zon, veel wind, en de wolken varend in groote, lichte stoeten langs het hemelblauw. En dan krachtig en kloek de kleurpartijen tegen elkaar gezet in breede, vette vegen; de donkere lommer- massa's tegen de lichte luchtfragmenten, het verschiet vaag, een wemeling van heel fijne lichttinten.
De Bock's groote doeken krijgen door deze wijze van behandeling iets decoratiefs; ze zijn krachtig en vol leven als het Geldersche landschap, waaraan hij ze veelal ontleent; tintelend van zonneglans, gouden zonnevlekken neerwarrelend door het dicht gebladerte over den weg, in het geheel een beweeglijkheid van leven, een frischheid en ruimte die weldadig aandoen.
Onze lezers moeten nu eens deze plaat op een kleinen afstand bezien en dan turen door de oogharen, zoodat de verdeeling van licht en donker scherper uitkomt; dan zullen ze, kijkend den weg langs, tot in het verre verschiet, waar de prachtige boomen een looverpoort vormen, den indruk krijgen van een mooien Junidag met veel zon en zoele winden, met boomengeruisch en vogelengezang.
M.V.