Rile de schepper is. Den 14en Augustus 1248 legde aartsbisschop Konrad van Hochstaden den eersten steen van het heerlijke, zuiver Gothische bouwwerk, op dezelfde plaats waarop zich tot dusver de in 814 gestichtte bisschopskerk had verheven. De materialen haalde men uit het Siebengebirge, maar het werk, vaak onderbroken, vorderde slechts langzaam. Eerst in 1322, dus 74 jaren na het leggen van den eersten steen, kon het koor, het eenig voltooide deel, worden ingewijd. Wat met veel moeite was tot stand gebracht, geraakte spoedig weer in verval, en op het einde der vijftiende eeuw hield men met het bouwen geheel op, bracht de kerk voorloopig in orde voor het houden der godsdienstoefeningen, en wijdde zich verder enkel aan de inwendige verfraaiing.
De Franschen, die in 1794 in het land kwamen, gaven den dom den genadeslag. De soldaten stalen het lood van het dak en profaneerden het Godshuis door het als hooimagazijn te gebruiken. Koning Frederik Wilhelm III van Pruisen trok zich het verwaarloosde meesterwerk aan, en ook zijn beide opvolgers, koning Frederik Wilhelm IV en de oude keizer Wilhelm I, stelden groot belang in de restauratie. Nadat Frederik Wilhelm IV in 1842 den eersten steen had gelegd voor den verderen bouw, kon keizer Wilhelm I, omgeven door de Duitsche vorsten, den 15en October 1880 den sluitsteen leggen op de kruisbloem van den zuidelijken toren. Voor de restauratie is ongeveer veertig millioen mark uitgegeven, gedeeltelijk door den staat geschonken, gedeeltelijk uit schenkingen en de opbrengst eener loterij afkomstig.
De beide hoofdtorens zijn de hoogste ter wereld en bereiken een hoogte van 150 meter. De dom, in den vorm eener kruisvormige basiliek gebouwd, is 135 meter lang en 61 breed, in het dwarsschip zelfs 86; de hoogte bedraagt 61 ½ meter. De oppervlakte van den dom is niet minder dan 6166 vierkante meter. Zes en dertig pijlers torsen het gebouw, dat met tal van kleine pijlers, torentjes, beelden, verheven beeldwerk enz. getooid is.
Treedt men den dom binnen, dan vallen allereerst de prachtig geschilderde glazen in het oog, die tafereelen uit het Boek der boeken en de legenden der heiligen voorstellen. Zacht getemperd stroomt het daglicht door de vensters, die door oude aartsbisschoppen, de stad Keulen, keizer Wilhelm I, koning Lodewijk I van Beieren en andere vorsten, vereenigingen en particulieren geschonken zijn.
De prachtig gebeeldhouwde koorstoelen zijn afkomstig uit de vijftiende eeuw; daaromheen bevinden zich de koorkapellen, onder welke die van de H. Agnes, waarin de beroemde domschilderij bewaard wordt, welke, in 1410 geschilderd, de aanbidding der Driekoningen met St. Gereon en de H. Ursula voorstelt. Het gebeente der HH. Driekoningen bevindt zich in een kostbaar gouden schrijn, dat omstreeks 1200 in Romaanschen stijl vervaardigd werd, met andere reliquieën en rijke schatten aan goud, edelgesteenten en kunstwerken in de schatkamer van den dom. Machtige klokken zijn als de metalen stemmen van het geweldige Godshuis, daaronder de 540 centenaar zware keizersklok, die in 1884 uit twee en twintig op de Franschen buitgemaakte kanonnen gegoten werd en tot opschrift draagt: ‘De keizersklok heet ik, - des keizers eere prijs ik, - op heilige wacht sta ik, - voor het Duitsche rijk smeek ik, dat God het vrede en kracht schenke.’ De klok is een geschenk van keizer Wilhelm I.
Wie meent, dat hij, na den dom gezien te hebben, het bezichtigen der andere kerken van Keulen wel kan nalaten, of dit zelfs moet doen, ten einde na het eenig-majestueuze beeld van den dom niet te worden teleurgesteld, vergist zich. De kerken van Keulen bieden ieder voor zich een bezienswaardigheid door de oorspronkelijke architectonische behandeling, zoowel als door den rijkdom aan kunstschatten en reliquieën. Hoe oorspronkelijk is de St.-Kunibertskerk aan den Rijn met haar gewelfde basiliek en de drie torens, het beste specimen van den overgangsstijl, afkomstig uit het jaar 1247. Verder de H. Ursula, een der oudste kerken, waaraan iedere eeuw gebouwd en haar stijl geprobeerd heeft. De Kerk werd ter eere der H. Ursula gebouwd, die met een pelgrimsschaar van 11.000 maagden uit Rome terugkeerend, met al haar gezellinnen door de Hunnen vermoord werd. Het gebeente der martelaressen wordt gedeeltelijk in de kapel bewaard. De kerk van Maria Hemelvaart werd in het jaar 1618 door de Jesuïeten gebouwd en mag als model gelden der zoogenaamde Jesuïeten-renaissance. De St. Andreas bestaat uit een Romaansch schip met later uitgevoerd hoog Gothisch koor, het eerste uit de dertiende, het tweede uit de vijftiende eeuw afkomstig.
(Slot volgt.)