blank maar toch frisch waren, en die de jaren en de stadslucht geel hadden getint. Kunst was haar buur. Van uit het venster van het achterkamertje, dat haar als slaapkamer was toegewezen, had ze het gezicht op de zitkamer van den leeraar, en, behalve den groet op de straat, als het slecht weer was, ontving ze er één, als ze klokke halfacht 's morgens het venster opende, en 's middags, als ze gedurende het middagdutje der huismeesteresse op haar kamer naar heur twee potten geraniums ging zien.
Deze wisseling van beleefdheden duurde sinds acht jaren, en de kennis had zich steeds tot hiertoe bepaald. Wel had de leeraar in het begin gewaagd te groeten, als hij de oude en jonge nicht samen tegenkwam; maar van de oude had hij zulk een vinnigen blik opgevangen, dat hij dat niet meer herhaald had.
Was het de liefde, die Kunst's brilleglazen bedierf, en hem het platte gezicht, de ronde oogen, die zoo doelloos rondkeken, alsof ze zich afvroegen, waarom hun bezitster eigenlijk op de wereld was, en wat zij daar moest doen - den grooten mond, waarvan de tanden bedenkelijk begonnen te deserteeren, - was het de liefde, die dit alles metamorphoseerde? Of was de titel van barones, die in zijn verbeelding om het meisje zulk een schitterenden aureool tooverde, dat hij daardoor verhinderd was de weinige bekoorlijkheden op te merken, die de stralenkrans omvatte? Of was het de goedheid des harten, die uit iederen trek en blik van Alwine sprak, het geduld, de zachtzinnigheid, waarmee hij haar dag in, dag uit, bij de verschrikkelijke oude tiranne haar geestverstompende taak zag verrichten, waarmee ze den vetten poedel straat in straat uit trok voor de gezondheid van het kostbare dier? Wie zal het zeggen? Hij sprak met niemand over het gevoel van liefde of bewondering voor zijn buurvrouw en ook niet met haar. Wat er ook in zijn hart omging, zijn gevoelens vertolkten zich alleen door de dagelijksche begroetingen en beschroomde, weinig zeggende blikken.
Of de freule ooit dacht aan een huwelijk met hem? Voor de enkele marken, die zich in haar beursje bevonden en die een heel kapitaal voor haar uitmaakten, zou ze niet één dier groeten willen missen. Ze zeiden haar, dat er in de wereld ten minste één persoon was, die zich om haar bekommerde, wien er iets aan gelegen was, door haar opgemerkt te worden, wien haar bestaan een genoegen moest zijn, en die haar meer gaf dan den kleinen, conventioneelen groet, dien de wereld aan de arme, afhankelijke nicht der oude freule meende verschuldigd te zijn. Ze waren haar een troost, een opbeuring, en ook een behoefte om den last des levens met berusting en gelatenheid te dragen.
Als ze bij toeval overdag op haar kamertje was, sloeg ze bewonderende blikken in de ledige zitkamer van den leeraar, met het rood fluweelen ameublement, de eikenhouten boekenkast en de fauteuils met franje, en zei bij zlch zelf, dat het wel prettig moest zijn, zulke mooie vertrekken te bewonen. Op Schwachenstein had ze slechts meubelen met leder of paardenhaar bekleed gekend, en bij haar nicht was dit ook zoo met de meeste stoelen en canapé's; alleen in het salon stonden twee ouderwetsche, ongemakkelijke armstoelen met veel hout en een beetje verschoten fluweel.
Aan trouwen met den bewoner der kamers dacht ze nooit. Het overwegen van de mogelijkheid, dat een barones Von Schwachenhausen in den echt zou kunnen treden met een leeraar Kunst, werd alleen reeds door de vrees voor haar nicht en haar broeder verre gehouden. Maar telkens en telkens, en zoo ook weer vandaag, kon ze niet nalaten een vergelijking te maken tusschen het vriendelijkbehaaglijk vertrek, waar de leeraar met het kalme, goedhartig gelaat, met een boek in de hand in een armstoel aan de tafel gezeten is, en de sombere, ongezellige kamer beneden, waar de hond snorkt en de harde, liefdelooze meesteresse kijft en scheldt. Plotseling wordt ze in haar gepeinzen opgeschrikt door een krijschende stem, die kwaad en ongeduldig roept: ‘Alwine, Alwine! waar zit je toch weer!’
Juffrouw Meier, de vrouw van den bakker, was de freule komen bezoeken, en deze gelegenheid gebruikte de jongere der dames snel om even naar haar kamertje te sluipen en zich te verdiepen in het beschouwen van den buurman en diens omgeving.
De bezoekster had een heerlijk traktaat voor de oude dame.
‘Heeft u het ook gehoord van den assessor Bergstrasse?’ begon ze, nauwelijks gezeten op den stoel, dien de gastvrouw haar op behoorlijken afstand aanwees.
‘Wat is er?’ vroeg deze, haar ooren spitsende en zich voorover buigende om toch maar niets te verliezen.
De bakkersvrouw kwam voor den dag met een verhaal, dat de freule met oog en oor verslond, terwijl ze nu en dan de handen vouwde, de oogen ten hemel verhief, en uitroepingen slaakte over de slechte wereld, de bedorven wereld, den goeden, ouden tijd, enz.
Achtereenvolgens werden nu ouders, grootouders, ooms, tantes, ja de nichten en neven van den assessor te berde gebracht. Zonden tegen al de tien geboden werden tegen hen opgevischt, en toen de wederhelft van den bakker het huis verliet, was de goede naam van een groot gedeelte der mannelijke en vrouwelijke inwoners der stad door de afgunstige tong van beide vrouwen verscheurd. Van de familieleden van de vrouw des huizes werd natuurlijk geen kwaad verteld; dit bewaarde de bakkerin voor de andere klanten.
Het jonge echtpaar Schwachenhausen had dus Berlijn tot woonplaats gekozen, en scheen er een weelderig huishouden op na te houden, want sedert de terugkomst van de bruidsreis had Amour reeds tweemaal om geld geschreven. Op Mon Repos had men evenwel geen geld beschikbaar. De aankoop van Schwachenstein, de uitzet der dochter, de herstellingen aan de nieuwe bezitting hadden verbazende sommen verslonden, en mevrouw Van Randerberg, die groote plannen voorhad om, zooals ze het noemde, den naam van het slot waardig op te houden, had in den laatsten tijd het huis op een aanmerkelijk kostbaarder voet ingericht.
Op den eersten brief had de jonkheer geantwoord, dat de toelage nog wel een weinig verhoogd zou worden, maar daarmee moesten ze zich ook tevreden stellen en geen buitensporigheden doen; de baron had immers ook de som voor zijn kasteel ontvangen. Toen den baron de brief door zijn gemalin werd voorgelezen, werd hij woedend. Die dertig duizend gulden behoorden hem persoonlijk, daar hoefde hij geen rekenschap van te geven, siste hij tusschen de tanden; ze moest maar zien geld te krijgen, doch geld moest er zijn om de schuldeischers te voldoen, die van alle kanten opdaagden, eenige weken nadat hij Amour de echtelijke woning had binnengeleid.
De jonge vrouw maakte eenige bedenkingen, maar zeer zwakke, want ze had geleerd haar tong in bedwang te houden. Doch nu kreeg haar echtgenoot een nog heviger aanval van woede. De kleine hond, die op den schoot zijner meesteresse lag, verschrikt door het rumoer, begon te blaffen; de baron greep hem vast, opende het raam en smakte hem met zooveel geweld op den hardsteenen vloer van de veranda, dat de kleine levensvonk, die in het diertje zat, er uit vloog. Amour gaf een gil, schreef echter een zoo smeekenden brief naar de villa, dat er nogmaals een sommetje van Mon Repos gezonden werd. Ze was nog geen vijf maanden gehuwd, of ze had reeds verscheidene malen de zware hand van haar man gevoeld.
Mevrouw Van Randerberg maakte toebereidselen om met den jonkheer het beloofde bezoek te Berlijn te brengen en verdiepte zich op een middag in visioenen van het heerlijks, dat ze daar zou genieten, toen zij en haar man van uit de veranda, waar ze gezeten waren, hun dochter uit een huurrijtuig zagen stappen en aan de villa aanbellen. Ze zag er bleek en ontdaan uit, en droeg een langen, donkeren mantel over het verkreukte kleed, dat ze achteloos over het natte kiezelpad liet sleepen.
‘Wat is er, Amour?’ riepen beide ouders te gelijk uit, toen ze het vertrek binnentrad.
‘Papa, ik moet geld hebben,’ zei ze op korten toon.
‘Geld, kind!’ riep haar vader mismoedig uit. ‘We hebben geen geld, Amour! Mama vraagt geld, dan voor dit, dan voor dat, gij vraagt den heelen tijd geld. Weet ge wel, wat we uitgegeven hebben voor en sedert uw huwelijk?’
‘Dat is hetzelfde, papa,’ onderbrak ze. ‘Maar ik moet geld hebben.’
‘We hebben het niet, Amour,’ riep hij wanhopig uit. ‘De effecten zijn al duchtig aangesproken. Waarvoor hebt ge al dat geld noodig? Uw man heeft toch ook dertig duizend gulden ontvangen. Zeg hem, dat hij in uw kostbaar huishouden bijspringt.’
‘O, papa!’ barstte ze in snikken uit. ‘Het is niet voor het huishouden. Hij had zooveel schulden! Die dertig duizend gulden zijn verspeeld, en nog dertig duizend gulden er bij. En als ik die niet meebreng, begaat hij een ongeluk, zegt hij.’
‘Verspeeld, verspeeld!’ murmelde haar vader. Hij werd doodsbleek, keek met starren, hulpeloozen blik naar zijn vrouw en viel achterover in zijn leunstoel.
Jhr. Van Randerberg wisselde een paar dagen daarna het tijdelijke met het eeuwige en werd drie maanden later door zijn wederhelft gevolgd.
Een groote brok was verdwenen van het fortuin, ontdekte de jonge jhr. Van Randerberg zuchtend en scheldend. Er bleef toch nog een mooi sommetje over, voldoende om, goed beheerd, het echtpaar Von Schwachenhausen in staat te stellen fatsoenlijk te leven. Mon Repos, de inboedel en alle goederen werden te gelde gemaakt.
‘Ge moet nu verstandig zijn, en zelf uw vermogen beheeren, Amour,’ zei haar broeder op zijn gewonen barschen toon.
‘Ja,’ antwoordde ze weifelend.
Maar de baron, die zijn vrouw zorgvuldig van de zorgen voor het regelen der nalatenschap ontlastte, zei haar, dat hij ook het verder bestuur van hun fortuin zou op zich nemen, wat zij zonder tegenspreken aanhoorde.
Honoré van Randerberg pakte de weinige zaken, die bij den verkoop van den inboedel op zijn lastgeving waren opgehouden, bijeen met de familiepapieren, nam de keukenmeid in zijn dienst en vertrok naar de nabijgelegen stad, waar hij een woning gehuurd had, zonder een al te hartelijk afscheid te nemen van het ouderlijke huis of de weinige dorpsbewoners, die hij gekend had.