III.
In haar woonkamer gemakkelijk voor het vuur gezeten, las mevrouw Dalesford minstens reeds voor de zesde maal den brief, dien zij van haar zoon had ontvangen. Glimlachend zag zij op, toen de huisknecht juffrouw Fairfax aandiende.
‘Hoe, Lize, het verwondert mij je te zien; ik dacht, dat je niet in de stad was.’
Prinses Elisabeth van Beieren.
Prins Albrecht van België.
een vorstelijk bruidspaar.
‘Van morgen zijn wij thuis gekomen,’ antwoordde het meisje, terwijl zij haar hartelijk op het voorhoofd kuste, en lachend voegde zij er bij: ‘Nauwelijks was ik weer te Londen, of ik gevoelde, dat ik naar u toe moest. Toch zou ik misschien vandaag niet gekomen zijn, maar ik raadde, dat.... dat Philip op reis was.’
‘Ja, hij is op reis; doch van avond komt hij thuis,’ en den brief openend dien zij in de hand hield, ‘hij brengt een kind mee.’
‘Hij brengt een kind mee!’ herhaalde Lize werktuiglijk.
‘Ja, een meisje. Hij schrijft, dat zij prachtig viool speelt; en zoover ik er uit kan begrijpen, is hij van plan haar als zijn zusje aan te nemen, als ik haar moeder wil zijn. Ik hoop maar, dat hij er later geen spijt van zal hebben; nu echter ben ik al blij, dat hij iets gevonden heeft, waar hij belang in stelt. Hij schijnt erg verlangend mij het kind te toonen, en zegt, er zeker van te zijn, dat ik het spoedig lief zal hebben als mijn eigen dochtertje, want het is een innemend, klein ding.’
Al de gedachten dier moeder waren bij haar zoon, wiens welzijn steeds bij haar voorop stond. Toen het meisje de grijze vrouw beschouwde, werden haar schitterende oogen voor een wijle droevig en haar lippen trilden; want in haar hart ging Lize Fairfax na, wat een sterk gemoed die vrouw had. Nooit toch had zij een woord van blaam gericht tot het meisje, die haar zoon zoo ongelukkig had gemaakt; steeds echter toonde zij haar medelijden, omdat Lize misleid was en geen moeder meer had, die haar raad kon geven. Op eens knielde Lize naast mevrouw Dalesford neer: ‘Gij moest mij haten,’ riep zij uit, ‘dat verdiende ik. Waarom haat gij mij niet?’ liet zij er hartstochtelijk op volgen.
‘Omdat ik weet, kind,’ en zij nam het mooie gelaat tusschen haar beide handen, ‘dat gij eens overtuigd zult worden, dat gij u vergist hebt; dan zal uw leven niet zoo treurig meer zijn als nu.’
‘Ik geloof waarlijk, dat gij een heilige zijt,’ zei het meisje opstaande, en met een bitteren lach voegde zij er bij: ‘Ik ben nieuwsgierig dat wonderkind te zien.’
Mevrouw Dalesford bemerkte, dat de zachte blik verdwenen was, om weer plaats te maken voor de oude, spottende uitdrukking.
Lize Fairfax had mevrouw Dalesford nog niet lang verlaten, toen er verwarde stemmen klonken, voetstappen op de trap, en Philip met Agnes Raymond aan de hand, de kamer binnentrad.
‘Mijn jongen,’ zei de moeder en zij breidde de armen uit, om hem te omhelzen, ‘zoo vroeg verwachtte ik je niet, maar dat is niets, ik ben blij je te zien.’
‘Wij kwamen met een vroegeren trein dan ik verwachtte; ik wist dat het voor u toch hetzelfde was. Agnes,’ en hij legde zijn hand op den schouder van het kind, ‘dat is mijn moeder. Ik hoop, dat zij ook de uwe zal zijn.’
Mevrouw Dalesford trok de kleine naar zich toe en zag haar ernstig aan. Blijkbaar was zij voldaan over haar onderzoek, want zij zeide: ‘Ik geloof, dat wij elkander spoedig zullen liefhebben.’
‘Ja, ik zal veel van u houden,’ zei het kind haar vriendelijk beschouwend en ongedwongen liet zij er op volgen: ‘U zijt immers zijn moeder,’ en dankbaar zag zij naar Philip op.
‘Ja, zoo is het. Kom nu met me mee, ik zal je naar je slaapkamer brengen, want ge zult wel vermoeid zijn.’
De kleine werd aan een vriendelijke dienstbode toevertrouwd en mevrouw Dalesford keerde naar de huiskamer terug, waar zij van haar zoon alles vernam, wat hij van het kind wist.
‘Ik ben toch zoo blij, moeder, dat gij Agnes als uw kind wilt aannemen,’ zei hij.
‘Ik ben altijd bereid, Philip, datgene te doen, wat je geluk kan bevorderen.’
‘Och, moeder,’ en hij zag haar teeder aan, ‘gij zijt veel te goed voor mij, altijd hebt gij mij bedorven. Morgen zult gij haar eens hooren spelen. Ik ben van plan, zoo spoedig mogelijk mijnheer Müller te vragen, haar te komen bezoeken. Ik kan mij voorstellen, hoe de kleine man zich vergenoegd de handen zal wrijven en zal zeggen: ‘Vriend, zij heeft een muzikale ziel.’
Eiken dag stond het kind meer en meer verwonderd over de kostbaarheid van alles, wat haar omringde, en het Londensche huis scheen haar een waar tooverpaleis. En wat meer was: had de vader van Agnes haar godsdienstige opvoeding jammerlijk verwaarloosd sedert den dood harer moeder; Philip en mevrouw Dalesford ontwikkelden in het ontvankelijk en onbedorven kinderhart het bewustzijn van al wat goed is en edel, en leerden haar bidden en dankbaar opzien tot God.
‘Agnes,’ zei Philip op zekeren morgen, een paar weken na haar komst te Londen, ‘van middag komt mijnheer Müller om je te hooren spelen, zal je zorgen tegen drie uur klaar te zijn?’
‘Ja, voor u ben ik altijd klaar,’ antwoordde het kind.
‘En zal je je best doen, mooi te spelen?’
‘Ja, natuurlijk, zal ik dat. O, mijnheer Dalesford, ik ben toch zoo gelukkig, maar ik wenschte.... ik wenschte,’ zei zij nadenkend, ‘dat ook gij gelukkig waart.’
‘Wel, Agnes, hoe weet je, dat ik niet ge lukkig ben?’
‘O, omdat gij soms zoo treurig kijkt, wanneer gij denkt, dat niemand op u let.’
‘Je bent veel te opmerkzaam voor zoo'n klein meisje.’ Daarna legde hij zijn hand op haar hoofd en vervolgde: ‘Agnes. behoud je vreugde zoolang je kunt. Droefheid komt met de jaren, mijn klein muziekstukje.’
‘Ik hoor u zoo graag mij zoo noemen, mijnheer Dalesford, het klinkt zoo aardig.’
‘Vind je dat, Agnes? Nu, ik hoor niet graag, dat je mij mijnheer Dalesford noemt. Van nu of aan mag je Philip zeggen; want je bent mijn zusje, en mama wil je moeder zijn.’
‘Mag ik dat wezenlijk? Ik zal het zoo pleizierig vinden, u Philip te noemen, en uw zusje te zijn. En iederen morgen en iederen avond zal ik bidden voor mijn broer Philip en mijn goede moeder.’
's Middags kwam de bekende meester, zooals afgesproken, en gelijk Philip verwachtte was hij over het spel van het kind in de wolken. ‘Wonderlijk, prachtig,’ riep de kleine Duitscher, ‘zij overtreft mijn verwachtingen. De wereld moet haar nu hooren, nu zij nog jong is. Gij moogt zulk een talent niet verbergen; het zou jammer zijn, jammer. Ik zal haar eerst nog wat oefenen; dan moet uw moeder een groote partij geven en haar laten spelen. Dat kind zal de muzikale wereld verstomd doen staan, ik voorspel het u: zij zal het wonder van haar eeuw zijn.’ En toen Philip nog niet besloten bleek, ging hij voort: ‘Stem toe, vriend, stem toe; het kind zal fortuin maken.’
‘Ik beslis nu nog niet,’ antwoordde Philip, ‘eerst moet ik er nog eens over nadenken en met haar er over spreken. Ik had er nooit aan gedacht, haar in het openbaar te laten spelen, voordat zij ouder was geworden.’
Toen hij Agnes vroeg, of zij voor een groot gezelschap wilde spelen, zeide zij: ‘O ja, ik vind het zelfs pleizierig, als gij het wenscht.’
Zoo werd dus vastgesteld, dat er binnen een maand een groote partij zou gegeven worden, en dan zou het kind voor het eerst optreden. Ondertusschen gaf de beroemde meester aan de kleine muzikante verscheidene lessen. Philip en zijn moeder stonden er dikwijls over verwonderd, hoe de melodieuze tonen, die door het huis klonken, aardsche muziek konden zijn.
(Slot volgt.)