schen de bergen door, en naar alle zijden daaromheen rust ons oog op begroeide hellingen en kale rotsen, die in schilderachtige wanorde op elkaar zijn gestapeld en aaneenhangen als een reusachtige steenhoop, door den Schepper daar neergeworpen. Naar het Zuiden bespeuren wij hoogere toppen, die tot meer dan 500 meter de lucht ingaan, en daarachter moeten zich de hoogste gedeelten van den Eifel verheffen: de ‘Hohe Acht’ en de ‘Nurburg,’ die bijna 800 meter hoog zijn.
Het plekje, waar wij nu staan, heet de ‘Rittersprung,’ naar een oude legende, die verhaalt, dat een vluchtend ridder eens met paard en al van deze hoogte naar beneden sprong en ongedeerd wegreed.
Wij wandelden verder met onzen gids naar het bekende ‘Witte Kruis,’ van waar het uitzicht nog schooner is, en gingen toen op ons gemak in een klein belvedère zitten, dat op het hoogste punt gebouwd is, om onder het genot van een sigaar een half uurtje uit te rusten en te genieten van Gods schoone schepping, die men niet moe wordt te aanschouwen.
Het spreekt vanzelf, dat een middeleeuwsche burcht, op deze plaats gebouwd en dus beheerscher van een groot gedeelte van het Ahrthal, allerlei lotgevallen heeft beleefd. Reeds gesticht in het begin der twaalfde eeuw, kwam hij ruim een eeuw later in het bezit van de stad Keulen, diende in 1672 maarschalk Turenne tot hoofdkwartier, viel in 1689 weer in handen van de Fransche plunderaars en werd na den vrede van Utrecht, in 1714 verwoest met het oog op de openbare veiligheid.
Volgens de kroniek hebben in de kerkers van het slot eens elf der edelste Keulsche patriciërs gevangen gezeten, die tot hun tijdverdrijf niets anders hadden dan een gewone muis, die zij hadden weten te temmen. Tot hun geluk vonden zij in het hol van die muis een paar vijlen en beitels, waarmee zij ongemerkt hun boeien en de ijzeren spijlen van hun cel wisten door te zagen en langs een steil pad vluchtten en hun vrijheid herkregen.
langs rijn en main: De ruïne van den Drachenfels.
Natuurlijk gaan nog meer sagen rond in den volksmond, en de romantische omgeving zal hierop wel invloed hebben gehad. Aan iedere steile klip, aan elk bijna onbeklimbaar pad, aan iedere geheimzinnige plaats, verbindt zich zoo licht een legende of een sprookje, die van geslacht tot geslacht overgaan en ir. leven blijven.
Lang lieten wij onze blikken weiden over deze wonderschoone natuur. Gaarne hadden wij hier urenlang vertoefd, maar helaas, aan alle genot komt een einde. Hoewel noode, namen wij dus afscheid van dit verrukkelijk plekje, trippelden met onzen gids weer naar beneden, en lieten vervolgens inspannen om naar Ahrweiler terug te keeren.
Een half uur na onze aankomst aldaar zaten wij weer in den trein, wierpen een laatsten blik op het nooit volprezen Ahrthal, blikten nog eens over de ‘Gouden Mijl’ en wierpen ons anker weer uit in ‘Zum Deutschen Kaiser’ te Remagen.
Dit was het laatste rustpunt van onze eigenlijke reis, en een uur later spoorden wij per sneltrein naar Bonn en verder door naar Keulen. Nogmaals wierpen wij een blik op den koninklijken Rijn, die hier voor het laatst al zijn pracht ten toon spreidt; wederom zagen wij de liefelijke plaatsjes Honnef, Königswinter en Godesberg voorbij vliegen; opnieuw bewonderden wij het onvergelijkelijk tooneel, dat Rolandseck aanbiedt met Nonnenwerth, Grafenwerth en andere bekende schoonheden der natuur; en aan de overzijde van de rivier verrees het heerlijke Zevengebergte met den idyllischen Drachenfels, schitterend verlicht door de gouden stralen der dalende zon en onbeschrijfelijk schoon in zijn romantische pracht.
Bij het vallen van den avond bereikten wij Keulen, brachten daar het verdere gedeelte van den avond door in Circus Renz en sliepen daarna den slaap des rechtvaardigen.
langs rijn en main: Gezicht op Altenahr.
Zal ik den lezer nog verhalen van Keulen, het heilige Keulen, van ons bezoek aan den statigen Dom, de prachtvolle St.-Gereonskerk en de heerlijke Apostelenkerk? Neen! Keulen is meer waard dan een wandeling van slechts eenige uren. En ik vrees, dat, als ik eenmaal begon te vertellen van het merkwaardige en schoone, dat deze oude stad bevat, er voorloopig geen eind aan zou komen. En bovendien geloof ik, dat ik al meer dan genoeg heb gevergd van de goedheid der Redactie van de Illustratie, en dat het afkeurenswaardig zou zijn, nog langer haar gastvrijheid in te roepen. Ik zwijg dus van Keulen en van onze thuisreis, en wil alleen nog zeggen, dat wij ongedeerd in blakenden welstand onze woonplaats bereikten en neem afscheid van den vriendelijken en geduldigen lezer.
Haarlem, Maart 1900.