Het was lang geleden, dat dit briefje was geschreven, maar, al was het schrift ook veranderd, de handteekening van haar vader liet geen twijfel bestaan, of het was van hem afkomstig.
Hoe kwam dit briefje in het bezit van haar oom, hoe kwam het, dat hij het reeds zoo lang en blijkbaar zoo zorgvuldig bewaard had? Zij kon er niets bijzonders aan ontdekken. Het bevatte de meedeeling, dat op een Oostenrijksch premielot de hoogste prijs-50.000 florijnen was gevallen - en was gericht aan zekere juffrouw A. van Dalen.
Ze sprak dien naam halfluid voor zich uit, zich afvragend, of ze dien ooit thuis gehoord had.
‘Kijk, zoo heet jij ook, vrouw,’ zie Lindeman.
‘Och, er zijn zooveel Van Dalen's in de wereld,’ antwoordde zijn vrouw.
Corrie keek weer op. ‘Zoo, heet u Van Dalen?’ vroeg zij verstrooid.
Na deze woorden stond zij op. Zij reikte Lindeman en diens vrouw de hand. ‘Ik dank je wel, dat je mij die portefeuille gegeven hebt, en ik reken er op, dat je met niemand daarover en over wat je daarin gezien hebt zult spreken.’
‘Daar kan u staat op maken, juffrouw,’ zeiden beiden uit één mond.
‘Ik kom je nog wel eens opzoeken,’ en met een vriendelijk knikje nam ze afscheid.
Buiten gekomen stapte Corrie vlug door, want ze had zich nogal lang opgehouden, en ze veronderstelde dat haar oom thuis zou zijn. Was dit het geval, dan zou wellicht het briefje, dat haar op zoo onvoorziene wijze in handen was gekomen, kunnen dienen, om de beschuldiging van mevrouw de Horseux te versterken en onweerlegbaar te maken.
Ook het vergeelde papiertje met de handteekening haars vaders liet haar geen rust. Het was toch eigenlijk dwaas, daar beteekenis aan te hechten - zoo redeneerde zij bij zich zelf -maar van den anderen kant verontrustte het haar, alléén omdat het in het bezit van haar oom was. Ze besloot het haar vader ter hand te stellen, dan kon deze er mee doen wat hij wilde.
Thuis gekomen, werd zij door den huisknecht, die opendeed, met een ernstig hoofdschudden ontvangen.
‘Wat is er, Jan?’
‘De jonker is er, juffrouw, en hij gaat geweldig te keer. Hoor maar.’
Toen Corrie verder de gang door ging, hoorde ze de stem van haar oom, luid galmend boven die van haar vader uit. Terwijl de knecht zich naar de keuken begaf, bleef Corrie voor de deur staan, besluiteloos, of zij al dan niet zou binnentreden.
De bankier had zijn vrouw den vorigen avond zijn gesprek met barones de Horseux meegedeeld. Hij was overtuigd en besloten te handelen. Toen hij het schelmstuk vernam, dat zijn zwager en zijn aanstaande schoonzoon hadden beraamd, kwam zijn betere natuur boven. Een zijner mooiste droombeelden, zijn liefsten wensch moest hij laten varen, maar voor een adellijken titel zijn eenige dochter verkoopen aan een moordenaar, - daartegen kwam hetgeen er in zijn gemoed nog aan vaderliefde en rechtschapenheid over was in opstand.
Zijn vrouw had hem met een onheilspellende kalmte alles laten vertellen, maar toen hij ophield, vroeg zij, of hij gek was geworden, of hij dan werkelijk zoo weinig doorzicht bezat, om aan de leugens van mevrouw de Horseux en dr. Hastings geloof te slaan.
‘Leugens?’ vroeg de bankier verbaasd, ‘maar zij heeft alles zelf gehoord, zij heeft het geheele onderhoud op schrift gebracht. Hier heb ik het. Is dat nog niet overtuigend genoeg?’
‘Voor u wel, maar het schijnt, voor mij niet. Zulk een gesprek kan iedereen opmaken.’
‘Dus u wil zeggen....’
‘Dat mevrouw de Horseux dat gesprek eenvoudig verzonnen heeft,’ viel zijn vrouw hem in de rede.
‘Welk belang heeft iemand als de barones er bij, zulk een valsch stuk op te maken, dat haar in de grootste ongelegenheid, zelfs in de gevangenis kan brengen? Zoo iets doet men toch niet voor zijn plezier.’
‘Het is een komplot tusschen haar en dr. Hastings, en het zou mij niets verwonderen, indien Corrie er alles van wist.’
‘Corrie? En ze is mij van middag nog komen zeggen, dat ze in het huwelijk met Van Oudenhoven toestemde.’
‘Bewijs te meer, dat alles listig overlegd was, om je op een dwaalspoor te brengen, en het is hun maar al te goed gelukt.’
‘Maar nog eens, welk belang hebben zij daarbij?’
‘Dat zal ik je zeggen. Corrie en dr. Hastings houden van elkaar, en nu hebben ze de barones voor zich weten te winnen, die er in toegestemd heeft, de haar aangewezen rol te spelen.’
‘Hoe weet je dat? Je hebt me daar tot dusver nooit iets van gezegd.’
‘Omdat ik het tot dusver enkel vermoedde. Maar thans is mij alles duidelijk en zeker geworden. Het is wel sluw aangelegd. Als baron Van Oudenhoven enkel maar hoort, dat je hem een oogenblik van zoo iets hebt kunnen verdenken, wil hij natuurlijk van een huwelijk met Corrie niets meer weten en is te gelijker tijd alle kans op een adellijken titel voor je verkeken. Daardoor stijgen de kansen van Hastings, die, als hij door Corrie gesteund wordt, wel aanzoek zal durven doen om de hand der dochter van bankier Van Wijck, maar het nooit zou gewaagd hebben, de hand te vragen van een jonkvrouwe Van Wijck tot Wijck.’
Dat de zoo vurig begeerde adellijke titel hem ontglipte, op het oogenblik, dat hij er zich zeker van achtte, was voor den bankier een zware slag, maar dit verblindde hem toch niet in die mate, dat hij aan de beweringen zijner vrouw, die handig de rollen trachtte om te keeren, geloof sloeg.
‘Hoor eens,’ zei hij, ‘het moet ons om de waarheid, en daarom alleen te doen zijn. Is hetgeen mevrouw de Horseux zegt waar, dan is mijnheer Van Stoppelaar, al is hij honderdmaal uw broer, een schurk, en mijnheer Van Oudenhoven, al zou hij mij ook aan den graventitel kunnen helpen, een nog grootere schurk. Hebben daarentegen barones de Horseux en dr. Hastings in overleg met Corrie samengespannen, om twee respectabele mannen valschelijk te beschuldigen, dan zullen zij daarvoor boeten."
‘Ik ben het volkomen met je eens,’ merkte mevrouw op. ‘Ontbied mijn broer en val hem onverhoeds met de beschuldiging van mevrouw de Horseux op het lijf. Is hij schuldig, dan zal hij zich verraden, is hij onschuldig, dan zal het eveneens blijken.’
‘Goed,’ hernam de bankier, ‘op voorwaarde dat je hem op geenerlei wijs waarschuwt of verwittigt.’
Mevrouw beloofde dit, en ten einde het geheim zorgvuldig te bewaren, werd besloten Corrie voorloopig van alles onkundig te laten.
Den volgenden morgen verscheen jhr. Van Stoppelaar, die van den bankier een kort briefje had ontvangen, al vroeg. Ondanks haar belofte had zijn zuster hem van alles op de hoogte gebracht. Haar eerzucht woog bij haar het zwaarst, ieder ander gevoel werd daarvoor het zwijgen opgelegd. Zij moest haar broer, zij moest den baron redden, haar man moest jonkheer worden. Was dit geschied, dan zou ze verder zien.
Jhr. Van Stoppelaar toonde zich hoogst verwonderd over het briefje van den bankier en niet minder over de strakke gezichten van Van Wijck en diens vrouw.
‘Wat een zure gezichten!’ riep hij op zijn gewonen luchtigen toon uit; ‘en is het nu alleen om die te zien, dat ik per expresse ontboden ben?’
De bankier ging staan. ‘Van Stoppelaar, jij en Van Oudenhoven hebt Edmond willen vermoorden.... Ontken niet, ik heb de bewijzen in handen.’
‘Ontkennen!’ riep de jonker uit, die eveneens opstond, ‘ik begrijp je niet, ik weet niet eens wat je bedoelt, want wat je daar zegt kan je geen ernst zijn.’
‘Ik verzeker je, dat het ernst is, en ik meen het je duidelijk genoeg gezegd te hebben. Nog eens: jij en Van Oudenhoven hebt mijn kind om het leven willen brengen. Het was Van Oudenhoven vijftig duizend gulden waard, en dat bloedgeld heb jij willen verdienen, schurk, ellendeling!’
Geen spoor van ontroering over deze onthulling was op Van Stoppelaar's gezicht waar te nemen. Hij wist, dat deze beschuldiging zou komen; en Van Wijck raakte reeds eenigszins onder den indruk van zijns zwagers verbluffende kalmte. Kon een schuldige zich zóó beheerschen?
Van Stoppelaar kruiste de armen over de borst. ‘Ik moet veronderstellen, dat je niet gek en niet dronken bent, Van Wijck, en daarom zal je me rekenschap geven van je beschuldigingen. Maar je zei, dat je bewijzen hadt; voor den dag er mee, ik eisch het!’
Deze brutale uitdaging imponeerde den bankier. Hij was niet meer zoo zeker van zich zelf, zijn stem niet meer zoo vast, toen hij antwoordde: ‘Je bent Dinsdagavond op de partij bij Van Oudenhoven met den jongen baron in den tuin gegaan en daar heb je met hem een gesprek gevoerd, waaruit de schuld van je beiden duidelijk bleek en dat door een hoogst respectabel persoon bij toeval werd afgeluisterd.’
‘En op zulk een praatje, dat den laagsten laster inhoudt, gaat een man als bankier Van Wijck af. 't Is waarlijk fraai! En wie is die hoogst respectabele persoon? Mag ze genoemd worden?’
‘Het is barones de Horseux, die desnoods bereid is, haar getuigenis voor de rechtbank te herhalen. Durf je nu nog loochenen, Van Stoppelaar?’
‘Ik zal die barones voor de rechtbank dwingen, haar valsch getuigenis te herroepen!’ schreeuwde de jonker, met de vuist op tafel slaande, ‘en u en mijn zuster, die door haar zwijgen met u schijnt in te stemmen, zult mij voldoening hebben te geven, dat u aan zulk een lasterpraatje hebt geloof geslagen.’
‘Ik raad je aan, niet zulk een hoogen toon te voeren,’ hernam de bankier, ‘je bent met Van Oudenhoven in den tuin geweest, dat staat vast.’
‘Dat ontken ik niet,’ antwoordde de jonker schamper.
‘Je gesprek heeft barones de Horseux woord voor woord opgevangen. Zij zat in het prieel, in de buurt waarvan jij tegen een boom geleund stond, terwijl Van Oudenhoven in het midden van het voetpad met zijn stok strepen trok over het zand.’
‘Wat nog meer?’ vroeg Van Stoppelaar.
‘Je wilde weer geld van Van Oudenhoven leenen, vijf duizend gulden, en je meende wel wat verdiend te hebben door je poging om Edmond te vergiftigen. Maar de baron zei, dat je 't onhandig had aangelegd en dat je op niets aanspraak kon maken, waartegen jij weer aanvoerde, dat door jouw toedoen dr. Hastings zijn congé had gekregen en dat Edmond toch wel zou dood gaan. Als dat gebeurde en als Corrie zijn vrouw werd, had Van Oudenhoven er vijftig duizend gulen voor over. Durf je dat ontkennen? Spreek op!’
‘Het is van a tot z gelogen!’ bulderde de jonker, zijn hoed grijpend. ‘Ik ga op staanden voet naar barones de Horseux, om haar ter verantwoording te roepen.’
De deur werd geopend en Corrie trad binnen. ‘Blijf!’ zei ze op gebiedenden toon, ‘ik roep je ter verantwoording.’
(Wordt vervolgd.)