Een snuifje?
Historische vertelling, door Béha.
(Vervolg en slot.)
‘Ook goed!’ knikte Spalle. ‘Vergunnen, punt. Daartegenover verplicht Zijn Majesteit koning Karel zich, zoodra hij veilig op dek is, de eer van den eersten sabelhouw op een Deensch hoofd aan den stuurman op nonactiviteit, Knoet Spalle, over laten.’
‘De kerel maakt mij razend,’ schreeuwde de koning. ‘Schrijf verder, Deen: - Den stuurman in dienst der Zweedsche kroon, Knoet Spalle, wordt toegestaan, wat hij verlangt.’
‘Verlangt,’ herhaalde de schrijvende Deen.
‘Uw naam en schip, kapitein!’
Rolf Krake was gereed.
‘Ga terug,’ beval Knoet. ‘Laat uw officieren een voor een voorkomen, om mee te onderteekenen!’
Het geschiedde, en de officieren schreven hun namen.
‘Uw hand, jongen, ik moet u de hand drukken,’ juichte de koning, de toonbank naderend.
‘Later!’ donderde Knoet hem toe. ‘Terug, sire, ik verzoek uw koninklijken naam op dit papier. Uw handteekening, sire!’
De koning, wiens verbazing van minuut tot minuut steeg, onderteekende: Karel XII van Zweden.
‘Elsje Warrens, breng mij dat papier!’
Het meisje greep het en hield 't hem vóór de oogen.
‘Alles in orde,’ sprak Knoet, en hij wierp de tang met de kool op den grond.
‘Vaarwel, kapitein!’
Uit aller borst ontsnapte een diepe ademhaling, die in de ruimte der hut hoorbaar was. Het vreeselijke gevaar was voorbij, het leven weer in veiligheid.
‘Majesteit,’ zei Rolf Krake, op het vat met buskruit wijzend, ‘met zulke overmacht houd ik tien regimenten in bedwang. Ik ben een reden van bewondering rijker geworden voor koning Karel. Wanneer gij mijn kanonnen hoort, weet dan, dat zij den held dezer eeuw een afscheidsgroet brengen!’
De kapitein keerde zich om en riep naar de geopende deur: ‘Aan boord! En alle zeilen op! 't Roer naar het Zuidwesten!’
‘Zuidwesten?’ kreet Knoet, ‘Hij wil ons ontsnappen, sire!’
Nog eenmaal wendde de kapitein zich tot den koning: ‘Majesteit, houd dien jongen man in waarde! In zijn oog, waarmee hij mij gehoorzaamheid afdwong, gloeit het vuur van een held.’
Toen trad hij op Spalle toe en bood hem de hand. ‘Vergeef mij, wakkere borst, dat ik zuidwestelijk koers zet. Maar ik vecht niet met je.’
Er was geen Deen in de kamer meer te zien. Buiten zag men de matrozen naar de sloepen snellen.
Knoet Spalle nam het vaatje in zijn linkerarm, kwam van achter de toonbank en liet zich vóór den koning op een knie neder.
‘Kan ik u dienen met een snuifje, sire?’
De koning tuimelde terug.
‘Bliksem en onweer! Wat beteekent dat? Is dat dan geen buskruit?’
‘Snuiftabak, Majesteit, gewone snuif, zooals vader Warrens die in den winkel heeft. Heeft dat verwenschte goed mij in de klem gebracht, het heeft mij er ook weer uit moeten helpen.’
‘Top en takel, Knoet Spalle!’ schreeuwde de oude visscher naderbijkomend, maar hij vergat den mond weer dicht te doen.
‘Laat uw pijp niet uitgaan, vader!’
‘Maar het snuifje buskruit, dat ontplofte?’ vroeg de koning.
Uit mijn jekker, sire. Ik had een handjevol netjes op een stukje papier boven op de snuif gelegd.
De koning spalkte de groote blauwe oogen hoe langer hoe verder open.
‘Jammer, dood jammer - de kerel snuift.’
‘Nooit meer, Majesteit! Op mijn zeemanswoord, nooit meer!’
‘Goed! Maar ge hebt een vrouwspersoon op 't oog.’