De Nieuwe Belgische Illustratie. Jaargang 17
(1900)– [tijdschrift] Nieuwe Belgische Illustratie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
[Nummer 14]
de h. clara van assisië verdedigt haar klooster tegen de aanstormende saracenen.
Naar de muurschildering In de Magdalenakerk te Straatsburg, van Martin Feuerstein. | |
[pagina 106]
| |
De H. Clara van Assisië.De H. Clara werd in 1193 te Assisië uit een voorname, adellijke familie geboren en legde reeds van haar prilste jeugd een groote liefde jegens de armen en een buiten gewone godsvrucht aan den dag. Haar ouders sloegen haar een voordeelig huwelijk voor, maar de vrome maagd werd door het voorstel pijnlijk getroffen, daar zij geen anderen echtgenoot begeerde dan Jesus Christus. Zij wendde zich om raad tot den H. Franciscus, dien geheel Assisië als een volmaakt toonbeeld van alle deugden beschouwde. De heilige onderhield haar over de ijdelheid der wereld, over de kortheid van dit leven en de noodzakelijkheid om God te beminnen en naar het bezit der eeuwige goederen te streven. Zijn woorden maakten zooveel indruk, dat zij aanstonds het besluit nam, de wereld vaarwel te zeggen. Den 18en Maart 1212 ontving de H. Clara met eenige gezellinnen in de kerk van Portiuncula uit handen van den H. Franciscus het boetekleed, en werd hierdoor de grondslag gelegd tot de orde der Clarissen. De bloedverwanten en vrienden der H. Clara waren over haar besluit ten hoogste ontstemd en stelden alles in het werk, om haar aan de vrijwillig verkozen eenzaamheid te ontrukken; verwijten en zelfs mishandelingen werden niet gespaard. Maar Clara zegevierde over allen tegenstand, en smaakte de voldoening, dat eerst haar zuster Agnes, later haar moeder, na den dood van haar echtgenoot, in het klooster van St. Damianus haar leven van versterving en boete kwamen deelen. De kleine kloostergemeente, waarover de H. Clara door den H. Franciscus als abdis was aangesteld, bestond weldra uit zestien personen, van wie drie uit het beroemde geslacht der Ubaldini's van Florence. Zelfs prinsessen vonden meer aantrekkelijkheid in de Evangelische armoede van Clara, dan in het bezit der goederen en genoegens van deze wereld. Binnen weinige jaren breidde de nieuwe orde zich aanmerkelijk uit; er verrezen kloosters te Perugia, te Arezzo, te Padua, te Rome, te Venetië, te Mantua, te Bologna, te Spoleto, te Milaan, te Siena, te Pisa en in de voornaamste steden van Duitschland. Agnes, de dochter van den koning van Bohemen, stichtte er een te Praag en nam zelf den sluier aan. De H. Clara en haar gezellinnen leidden een uiterst verstorven leven. Zij gingen blootsvoets, sliepen op den grond, onthielden zich altijd van vleeschspijzen en verbraken het zwijgen alleen dan, wanneer de noodzakelijkheid er haar toe dwong. Clara droeg altijd een haren kleed, vastte den dag vóór alle feestdagen, leefde van Aschwoensdag tot Paschen en van den 11 en November tot Kerstmis enkel van water en brood, en gebruikte bovendien in die weken Maandags, Woensdags en Vrijdags niet het minste voedsel. Zooveel strengheid verzwakte haar gezondheid, zoodat de H. Franciscus en de bisschop van Assisië haar dwongen, op een bed te slapen en iederen dag althans eenig voedsel te gebruiken. De H. Franciscus had gewild, dat zijn orde vooral gevest zou zijn op de armoede; hij beval, dat men zou leven van hetgeen men dagelijks van de liefdadigheid der geloovigen ontving, en stond niet toe, dat men vaste inkomsten bezat. De H. Clara hield zich steeds strikt aan dezen regel. Toen haar bij den dood van haar vader een aanzienlijk vermogen ten deel viel, verdeelde zij al haar goederen onder de armen en behield niets voor haar klooster. En toen Paus Gregorius IX eenige verzachting wilde aanbrengen in het artikel van haar regel, dat op de armoede betrekking had, smeekte zij hem, niets te veranderen, welk verzoek werd ingewilligd. Eenige kloosterorden hadden aan Innocentius IV gevraagd, haar het bezit van goederen toe te staan, waarop de H. Clara bij Z.H. een verzoekschrift indiende, waarin zij verzocht, haar orde het voorrecht der Evangelische armoede te laten. Innocentius deed dit in 1251 door een bul, die hij zelf schreef en met zijn tranen besproeide. Meer dan eens toonde God op zichtbare wijze, hoe het gebed en het heilig leven zijner dienares Hem aangenaam waren. Keizer Frederik II verwoestte te vuur en te zwaard het dal van Spoleto, dat aan den H. Stoel toebehoorde. Er waren in zijn leger een groot aantal Saracenen, en deze verwoede vijanden der Christenen gebruikte de Duitsche keizer bij voorkeur in zijn strijd tegen den Paus. Deze barbaren, die enkel van plunderen, branden en moorden droomden, gingen Assisië belegeren. Zij vielen eerst het klooster van St. Damianus aan, dat buiten de muren der stad was gelegen. Reeds beklommen de Saracenen de muren. De H. Clara liet zich, hoewel zij ziek te bed lag, naar de poort van het klooster dragen, waar zij zich in haar volle gestalte verhief, een ciborie met het H. Sacrament des Altaars hoog in de hand. Daarna knielde zij neer, vergoot een stroom van tranen en bad: ‘Zou het mogelijk zijn, o mijn God, dat Uwe dienaressen, die Gij hier verzameld en in Uwe liefde gevoed hebt, in de handen der ongeloovigen vallen? Red haar, Heer, en mij met haar.’ Toen haar gebed ten einde was, meende zij een stem te hooren, die haar met teerheid zei: ‘Gij zult altijd onder mijn bescherming staan.’ Ter zelfder tijd maakte zich een plotselinge schrik van de belegeraars meester, die met zooveel overhaasting de vlucht namen, dat verscheidene hunner gevaarlijk gekwetst werden.Ga naar voetnoot1) Een ander maal, toen Vitalis Aversa, een generaal van Frederik II, Assisië belegerde, zei de Heilige tegen haar medezusters, dat zij, die van de stad haar onderhoud ontvingen, deze in haar uitersten nood zoo krachtig mogelijk moesten bijstaan. Daarom beval zij haar, zich het hoofd met asch te bestrooien, en met aandrang aan God de bevrijding harer medeburgers te vragen. Zij baden een dag en een nacht onder tranen en verkregen wat zij vroegen. De vijanden veranderden plotseling van besluit, braken het beleg op en trokken weg zonder schade aan te richten. Kort daarna verloor hun generaal, die een trotsch en wreed man was, het leven. De H. Clara had, evenals de H. Franciscus, een teedere godsvrucht tot de geheimen van de menschwording en het lijden van Christus. Nooit overwoog zij dit lijden zonder in tranen uit te barsten en de zoetheid der goddelijke liefde te smaken. Zij hield zich met die overwegingen vooral bezig gedurende haar ziekten, die veelvuldig waren, daar haar gezondheid de laatste acht en twintig jaren haars levens zeer slecht was. Reginaldus, kardinaal van Ostia, later Paus onder den naam van Alexander IV, kwam haar bezoeken. Kort voor haar dood ontving zij ook een bezoek van Paus Innocentius IV, die, alleen om haar te zien, de reis van Perugia naar Assisië ondernam, en met haar een onderhoud had over geestelijke zaken, waaruit hij veel vertroosting putte. De H. Clara toonde gedurende haar laatste ziekte een bewonderenswaardig geduld en sprak zelfs niet van de hevige smarten, die zij verduurde. Agnes, die het einde harer zuster zag naderen, verzocht haar, voor haar de genade te verkrijgen, haar niet te overleven. Clara troostte haar, zeggende, dat het Gods wil was, dat zij nog op de aarde bleef; maar zij verzekerde haar te gelijker tijd, dat zij haar spoedig zou volgen, hetgeen inderdaad gebeurde. Zij vermaande teeder de kloosterzusters, in de beoefening der heilige armoede te volharden, waarna zij haar heur zegen gaf. Gedurende haar doodstrijd liet zij zich het lijden des Heeren voorlezen. Eindelijk gaf zij rustig den geest op den nen Augustus 1253, in haar zestigste levensjaar en in het twee-en-veertigste harer professie. Paus Innocentius IV woonde met een groot aantal kardinalen haar begrafenis bij, en Alexander IV verklaarde haar reeds twee jaar na haar overlijden heilig. Vijf jaar daarna werd haar lichaam plechtig overgebracht naar het nieuwe klooster, dat op bevel des Pausen binnen de muren der stad gebouwd was, en in 1265 werd er een kerk gesticht, die aan de H. Clara is toegewijd en waar haar reliquieën bewaard worden. |
|