De diamant en zijn geschiedenis.
Evenals wij op den duur boven de helle kleuren de voorkeur geven aan wit, zoo neemt ook in de rij der edelgesteenten de diamant de eerste plaats in vóór robijnen, smaragden, opalen, saffieren en granaten. Wat zuiverheid van kleur, volkomen doorzichtigheid, hardheid en prachtigen glans betreft, wordt hij door geen enkelen anderen steen geëvenaard.
Langen tijd was de geschiedenis van den diamant in een geheimzinnig duister verscholen, en het is nog maar kort geleden, dat wij omtrent zijn waren aard zijn ingelicht. De eerste berichten van diamantvondsten voeren ons terug tot den grijzen voortijd van Indië. Ook thans bergt dat land, welks vorsten in den loop der eeuwen ontzaglijke schatten aan robijnen, parelen, topazen en andere edelgesteenten hebben opgestapeld, de kostbaarste diamanten. De groote Europeesche juwelier ontziet de verre reis naar Indië niet, om prachtig geslepen steenen, die in Europa geen koopers vonden, aan de Indische nabobs van de hand te doen.
Toen bij de oude vindplaatsen van diamant in Indië in het begin der achttiende eeuw de Braziliaansche diamantvelden, in onze eeuw andere mijnen in den Oeral, in Australië, en in Noord-Amerika waren gekomen, werden de diamanten, tot dusver alleen voor de allerrijksten te krijgen, tot op zekere hoogte gemeen goed van allen. Populair is de diamant geworden door de rijke diamantmijnen in Zuid-Afrika, waaruit sedert 1867 wel negentig procent van alle in den handel voorkomende diamanten afkomstig zijn, en die in dertig jaar tijds negenhonderd millioen gulden aan diamant hebben opgeleverd. In het gebied der Vaal-rivier, in het district Kimberley, in den Oranje-Vrijstaat ontdekt men nog steeds onuitputtelijke schatten aan edelgesteenten. Eerst zocht en vond men ze in het verweerde gesteente van de rivieren en waschte ze er uit, maar thans graaft men er naar in de kraters, die diamanten bevatten.
Men moet evenwel niet denken, dat men de diamanten daar maar voor het oprapen heeft, en dat zij ook in ruwen toestand in vollen lichtglans stralen. Neen, eerst de tegenwoordige kunst van diamant slijpen maakt van den onooglijken steen een fonkelend kleinood. Door die kunst worden de oneffenheden, sprongen en scheuren weggenomen, de steenen in een doelmatigen vorm gebracht en daarna geslepen. Dat is wel heel makkelijk gezegd, maar de diamant is het hardste van alle lichamen. Plaatst men een diamant tusschen twee staven van het hardste staal en brengt men die door middel van een hydraulische pers tegen elkaar, dan wordt de diamant in het staal geperst. Men kan den diamant alleen met diamanten slijpen. Maar de diamant is bij al zijn hardheid toch zeer broos, en men kan hem in een stalen vijzel tot stof stampen. Het diamant slijpen eischt dus de grootste voorzichtigheid en jarenlange oefening. Men maakt bij het slijpen van den afval van diamant gebruik. De deeltjes, die een goeden vorm in den weg staan, verwijdert men eerst door met behulp van een anderen diamant een gleuf te maken, waarin men het mes zet, op welks rug men slaat, of, als het een zeer kostbaren steen betreft, door de bedoelde deeltjes met een draad, die met diamantafval bestreken is, af te zagen. Daarna slijpt men den diamant op met diamantpoeder en olijfolie bestreken schijven van hard gegoten staal, die zeer snel omdraaien.
De beroemdste diamantslijperijen bevinden zich tegenwoordig te Amsterdam, Antwerpen, Hanau en Parijs. Vroeger sleep men den diamant enkel in den vorm van een roset: op een gladde basis ontstaan verscheidene rijen driehoekige facetten, waarvan de bovenste in de spits van een piramide uitloopt. In den tijd van Mazarin kwam de briljantvorm op, waarbij beide kanten tot facetten werden geslepen, zoodat de à jour gevatte steen zijn vollen glans en al zijn vuur kon ontvouwen.
Bij dit slijpen verliezen de diamanten ver over de helft van hun gewicht en omvang, zooals blijkt uit de verhoudingen bij de grootst bekende diamanten. De grootste tot heden gevonden diamant, eenige jaren geleden in de Jagersfonteingroef in den Oranje-Vrijstaat ontdekt, 971 karaat (een karaat is ongeveer 1/5 gram) zwaar, zoo groot als een kippenei en zuiver wit, is nog niet geslepen. De ‘Kohinoor,’ of ‘berg des lichts,’ vroeger in het bezit der radja's van Lahore in Indië, woog ruw 800 karaat, geslepen maar 186 karaat, en thans, nadat hij te Amsterdam nogmaals is geslepen, maar 106 karaat De ‘Groote Mogol’ van den sjah van Perzië, de grootste geslepen diamant, in de zestiende eeuw in de groeven van Golconda in Indië gevonden, woog ruw 780 karaat, thans 280. De op een na de grootste geslepen diamant werd in 1892 te Antwerpen geslepen, woog ruw 474, geslepen 200 karaat. Het slijpen kostte de bagatal van 200.000 franken.
Een der merkwaardigste diamanten is de ‘Orlof,’ die bijna 195 karaat weegt en de spits van den Russischen schepter siert. Hij werd in 1794 voor een lijfrente van 4000 roebel en een som ineens van 450.000 roebel plus brieven van adeldom voor de Russische kroon gekocht, nadat hij te voren het oog van een Brahma-beeld was geweest.
De ‘Regent,’ ook ‘Pitt’ genoemd, woog na het eerste slijpen 136, thans nog 123 karaat. Hij werd door de Engelschen aan den hertog van Orleans verkocht, kwam later in het bezit van Napoleon I, en als buit van den slag van Waterloo in den Pruisischen kroonschat, waar hij zich nog bevindt.
De meeste en zonderlingste lotgevallen heeft de ‘Sancy’ gehad, oorspronkelijk uit Indië afkomstig. In Europa was zijn eerste bezitter Karel de Stoute. Deze droeg hem in den slag bij Nancy, waarin hij sneuvelde. Een Zwitsersch soldaat vond den diamant en verkocht hem voor een gulden. In 1489 kwam hij aan koning Antoon van Portugal, die hem uit geldnood voor 100.000 franks aan een Franschman verkocht, door wien hij aan Sancy kwam, van wien hij zijn naam heeft ontvangen. Toen Sancy als gezant naar Solothurn ging, beval Hendrik III hem, hem als onderpand dien diamant te zenden. De bediende, die hem moest overbrengen, werd echter onderweg aangevallen en vermoord, nadat hij den diamant had ingeslikt. Sancy liet het lichaam openen en vond den diamant in de maag. Jacobus II van Engeland bezat dezen steen in 1688, toen hij naar Frankrijk kwam. Later kwam hij in het bezit van Lodewijk XIV en Lodewijk XV, die hem bij zijn kroning droeg. In het jaar 1835 werd hij voor een half millioen roebel door den opperjagermeester van den keizer van Rusland, vorst Paul Demidof, gekocht, maar in 1836 te Parijs weer voor 625.000 franks verkocht. Hij heeft den vorm van een peer, weegt 53½ karaat en is van het zuiverste water.
Het ligt voor de hand, dat bij het bepalen van den prijs der diamanten verschillende factoren in aanmerking komen: de grootte, de zuiverheid van kleur en het onberispelijk slijpen. Al naar gelang kan het karaat tien tot duizenden guldens kosten.
Juist het feit, dat de waarde der diamanten niet stijgt in rechte evenredigheid met hun grootte, maar in verhouding van de vierkanten, zoodat drie of vier diamanten van een bepaalde grootte veel minder waard zijn dan één diamant, zoo groot als alle andere samen, heeft er toe geleid, het duistere geheim van den waren aard der diamant te doorgronden. De wensch, kleine diamanten tot groote samen te smelten, zocht den dienst der wetenschap. Maar van het samensmelten kwam niets. De diamanten verbrandden in zuurstof. Maar men wist nu, dat de diamant koolstof was, dat de heerlijke, schitterende doorzichtige, harde edelsteen, die de lichtstralen zeer sterk breekt, en de onooglijke, donkere, zachte houtskool variëteiten van dezelfde grondstof, koolstof, waren.
Nu was de belangstelling der wetenschap ten volle gewekt. Men vatte het vermetele plan op, diamanten langs kunstmatigen weg te vervaardigen. De moeilijkheid, hooge temperaturen te verkrijgen stond aanvankelijk deze proefnemingen in den weg. Maar toen de snelle ontwikkeling der electrotechniek middelen aan de hand deed om temperaturen van 3000 tot 4000 graden voort te brengen, werden de onderzoekingen voortgezet. Had men tot dusver koolstof voor niet vluchtig en niet smeltbaar gehouden, nu ontdekte men, dat het bij een temperatuur van ongeveer 3600 graden verdampt, dat diamanten in de luchtledige buis onder den invloed der kathodenstralen in graphiet veranderen, dat dezelfde verandering volgt, wanneer men een diamant tot 3600 graden verhit.
Hoe zou nu deze bij hooge temperatuur ontstane gasvormige koolstof, die neiging heeft zich onmiddellijk met de zuurstof der lucht of een ander gas te verbinden en als koolzuur te ontsnappen, daarin verhinderd worden?
Men herinnerde zich nu een reeds lang bekend feit, dat gesmolten ijzer de eigenschap heeft koolstof op te lossen, die zij dan bij afkoeling als graphiet afscheidt. Hoe hooger de temperatuur is, hoe meer koolstofhet ijzer oplost. De laagste temperatuur, waaronder koolstof vervluchtigt, werd op 2300, de hoogste op 3600 graden vastgesteld. Abel en Nobel hebben reeds temperaturen van 4000 graden weten voort te brengen.
Zoo was de weg, om kunstmatige diamanten te vervaardigen, gevonden, en Moissan heeft in zijn electrischen oven inderdaad kunstmatige diamanten vervaardigd, die alle eigenschappen hebben der natuurlijke. Wel zijn deze diamanten klein en van geen handelswaarde, maar het is niet twijfelachtig, of men zal, wanneer men de geweldige temperaturen, die men tegenwoordig kan voortbrengen, lang genoeg op de koolstof kan laten inwerken, ook diamanten kunnen verkrijgen van een grootte, dat zij voor wetenschappelijke en industrieele doeleinden geschikt zijn.
Evenals de onderzoekingen tot de kunstmatige vervaardiging van diamant hebben geleid, zoo hebben zij ons ook over het ontstaan der diamanten in de natuur ingelicht. In de onpeilbare diepten borrelt en kookt het onophoudelijk. Wat beteekent de warmte en drukking, die wij kunnen voortbrengen, bij de geweldige temperatuur, de ontzaglijke drukking beneden in het laboratorium der aarde, waar massa's met koolstof verzadigd ijzer eeuwen en eeuwen den tijd hadden, af te koelen, zoodat men zich, zooals Crookes meent, er over moet verwonderen, dat men geen diamanten vindt zoo groot als een hoofd. Onophoudelijk ontstaan in den schoot der aarde groote en kleine diamanten, en langs denzelfden weg zijn ook op andere wereldlichamen diamanten ontstaan, zooals de in meteoren gevonden diamanten bewijzen.
Nog menig ander gegeven getuigt voor den oorsprong van diamant uit ijzer. Verbrandt men diamant in zuurstof, dan blijft 0.05 tot 4 procent asch achter, weinig bij de zuiver witte, het meest bij de gekleurde diamanten. Een hoofdbestandeel van deze asch is ijzer. In de diamantmijnen van Kimberley is de grond overal ijzerhoudend; uit de aanwezigheid van ijzer besluiten de bewoners tot de aanwezigheid van diamantlagen. Ook de blauwe, roode, groene kleur van veel diamanten wijst op ijzer, dat behalve koolstof andere kleurende lichamen oplost. Met het oog op de betrekking tusschen diamant en ijzer is het niet onmogelijk, zooals Crookes voorslaat, door magnetische onderzoeking, waardoor men ijzermassa's van 500 voet doorsnede op een diepte van tien Engelsche mijlen vindt, ook verborgen diamantmijnen op het spoor te komen.